Het Genocide-verdrag wordt 72 jaar

In de nasleep van de Tweede Wereldoorlog aanvaardde de internationale gemeenschap op 9 december 1948 het Verdrag ter voorkoming en bestraffing van de misdaad van genocide of kortweg het Genocide-verdrag, dat op 12 januari 1951 in werking trad. Het Genocide-verdrag erkent genocide als een internationaal misdrijf en legt lidstaten de verplichting op om genocide te voorkomen en te bestraffen. 

De Algemene Vergadering van de Verenigde Naties heeft 9 december dan ook symbolisch uitgeroepen tot internationale dag voor herdenking en preventie van genocide, ter ere van de vele slachtoffers van genocide en om het belang van het verdrag in de strijd tegen en het voorkomen van genocide in de kijker te zetten. 

Genocide en gewapende conflicten

Het internationaal humanitair recht (IHR) bestaat uit het geheel van regels die de gevolgen van gewapende conflicten probeert te beperken. Deze regels bieden bescherming aan personen die niet of niet langer deelnemen aan de vijandelijkheden en beperkt daarnaast het gebruik van bepaalde middelen en methoden van oorlogvoering. Belangrijk is dat het IHR alleen toepasbaar is in situaties die kwalificeren als gewapende conflicten.

Genocide kan plaatsvinden in zowel vredestijd als tijdens gewapende conflicten. Volgens artikel 2 van het Genocide-verdrag is er sprake van genocide bij een van de volgende handelingen, gepleegd met de bedoeling om een nationale, etnische, raciale of religieuze groep geheel of gedeeltelijk uit te roeien, met name door: 

  • Doden van leden van de groep;
  • Toebrengen van ernstig lichamelijk of geestelijk letsel aan leden van de groep;
  • Opzettelijk aan de groep opleggen van levensvoorwaarden, bedoeld om de lichamelijke vernietiging van de gehele groep of een gedeelte er van te veroorzaken;
  • Opleggen van maatregelen, bedoeld om geboorten binnen de groep te voorkomen; of
  • Gewelddadig overbrengen van kinderen van de groep naar een andere groep.

Genocide is geen spontane gebeurtenis die op zichzelf staat, maar wordt daarentegen veelal vooraf gegaan door verschillende stappen. Daarom stelt het Genocide-verdrag naast genocide zelf, ook een aantal handelingen in aanloop naar genocide strafbaar, namelijk:

  • Samenzwering om genocide te plegen;
  • Rechtstreeks en openbaar aanzetten tot genocide;
  • Pogingen tot genocide;
  • Medeplichtigheid aan genocide.

De Verdragen van Genève van 1949 en de Aanvullende Protocollen van 1977, de voornaamste bronnen van het internationaal humanitair recht, vermelden de term ‘genocide’ niet expliciet. Nochtans kan er geen twijfel bestaan dat alle genocidaire handelingen in de context van een gewapend conflict onder geen beding getolereerd kunnen worden. Genocide vormt namelijk een ernstige schending van de Verdragen van Genève van 1949 en het Eerste Aanvullend Protocol van 1977, aldus de Vernieuwde Commentaren bij deze instrumenten.

Belang van preventie en berechting van genocide

Volgens het Genocide-verdrag, de Verdragen van Genève van 1949 en verschillende mensenrechtenverdragen dragen staten de primaire verantwoordelijkheid om internationale misdrijven, waaronder genocide, te voorkomen. 

Die verantwoordelijkheid wordt bevestigd in het ‘Responsibility to Protect’-principe (R2P), dat in­houdt dat indien een staat duidelijk faalt om zijn verplich­tingen na te komen in het beschermen van zijn bevolking te­gen ernstige misdaden, de internationale gemeenschap een verantwoordelijkheid heeft om gezamenlijk actie te onder­nemen om die bevolking te beschermen, conform het VN-Handvest. 

Ook de verplichting tot vervolging en berechting van genocide ligt allereerst bij de staten zelf. Zo zijn staten, conform hun verplichtingen onder het internationaal recht, ertoe gehouden om nationale wetgeving aan te nemen die genocide en genocidaire handelingen strafbaar stelt. Daarnaast zijn nationale rechtbanken verplicht om genocide te bestraffen en zijn militaire bevelhebbers gehouden om schendingen te rapporteren en te sanctioneren. Ook dienen staten onderlinge bijstand te bieden op strafrechtelijk gebied ter vervolging en berechting van genocide.

Indien staten niet bereid of niet bij machte zijn om vermeende daders van genocide te vervolgen en bestraffen, kan het Internationaal Strafhof haar rechtsmacht uitoefenen volgens het principe van complementariteit. Het permanent Internationaal Strafhof vindt zijn grondslag in het Statuut van Rome, dat werd aangenomen in juli 1998 en in werking trad op 1 juli 2002. Het Statuut kent het Hof rechtsmacht toe over vier internationale misdrijven, namelijk genocide, oorlogsmisdaden, misdaden tegen de mensheid en de misdaad van agressie. 

Een situatie waarin vermeende internationale misdrijven werden gepleegd kan op drie wijzen voor het Internationaal Strafhof aanhangig worden gemaakt: op vraag van een staat die partij is bij het Statuut, op doorverwijzing van de VN-Veiligheidsraad of op initiatief van de openbare aanklager. Sinds 2009 is er een zaak betreffende genocide hangende bij het Hof, met name tegen de Soedanese ex-president Omar al-Bashir. 

 

Dit blogbericht werd mede geschreven door vrijwilliger Sami Ahmad

Meer artikels van deze expert