Het taboe doorbreken: mannen en oorlog
Hoewel voornamelijk mannen de plegers zijn van georganiseerd geweld, lijkt dit feit zelden het publieke debat over oorlog te halen. Academici onderzoeken dit fenomeen reeds langer in de militaire sociologie en worden sinds kort vervoegd door hun collega’s uit de genderstudies. De studies rond bendegeweld in steden hebben de laatste jaren sterk de focus gelegd op mannen als drijvers van dergelijk geweld. Dit perspectief blijft vooralsnog afwezig in de politieke, beleid makende en mediakringen rond oorlogsgeweld.
Wat is de oorzaak van deze terughoudendheid? Het geeft alleszins blijk van een lastige, emotionele verstandhouding.
Voornamelijk mannen
Zijn het voornamelijk mannen die verantwoordelijk zijn voor de gruwelen van de oorlog? Het antwoord is ja. De culturen en instellingen die georganiseerd gewapend geweld in naam van staten en niet-statelijke groeperingen voorbereiden en uitoefenen, zijn voornamelijk gestructureerd, geleid en samengesteld uit mannen.
We mogen wel niet vergeten dat er twee kanten zijn aan dit verhaal. De oorlogscultuur die wordt gedomineerd door mannen hoeft niet noodzakelijk altijd wreed te zijn. We moeten bijgevolg ook de daden van terughoudendheid, medeleven en rechtmatigheid in de planning en uitvoering van geweld in een gewapend conflict aan mannen toerekenen en niet enkel de gruwelen van de oorlog.
Uiteraard zijn er altijd al uitzonderingen geweest op deze regel. Men denke hierbij aan vrouwelijke strijdsters aan de frontlinie, vrouwelijke militaire strategen en vrouwelijke staatshoofden die hun land in oorlog hebben verwikkeld. Heden ten dage moedigen liberale legertroepen vrouwen zelfs aan om het leger te dienen.
Een moeilijk onderwerp
Velen van ons willen mannen niet afschilderen als predominant gewelddadig. Dit zou immers oneerlijk zijn en een risico op stereotypering inhouden. Er is nood aan een meer genuanceerde en bezorgde discussie van mens tot mens. De realisatie hiervan is moeilijk wegens de competitieve machocultuur die er heerst in de pleidooien van de publieke opinie en die vaak gedreven wordt door verontwaardiging vanwege zowel mannen als vrouwen.
Anderzijds wordt het lijden vandaag grotendeels gestereotypeerd als vrouwelijk. Beleid dat focust op hulpverlening aan vrouwen zou bijgevolg in bepaalde gevallen gezien kunnen worden als een schending van het principe van onpartijdigheid. Dit principe is immers gestoeld op de idee dat hulp dient verleend te worden aan degenen bij wie de nood het hoogst is en houdt geen rekening met identiteit. Mannen lijden evenzeer in tijden van oorlog, velen onder hen verzetten zich tegen dit hoofdzakelijk mannelijk geweld en nog velen trachten op een niet-gewelddadige wijze hun familie te redden.
Tot slot, reikt het recht geen helpende hand wat de hoofdzakelijk mannelijke aard van oorlog betreft, aangezien zij door haar abstract karakter eerder de gender van geweld verbergt dan blootgeeft. Grotendeels mannelijke gedragingen worden door het recht vaag omschreven als “schendingen” en “misbruiken” gepleegd door “de partijen bij het conflict”.
Laten we het taboe doorbreken
Laat ons de stilte rond het feit dat geweld voornamelijk een mannelijk gegeven is, doorbreken. Dit kunnen we doen door ons het onderwerp eigen te maken en een eerlijkere en realistischere discussie inzake het beleid over de rol van mannen in oorlogen in gang te zetten. Een discussie die bedachtzaam kan worden gevoed door de psychologie, ethiek, sociologie, biologie, en vanzelfsprekend, de menselijkheid.
Dit IHR-bericht is een samenvatting van het artikel van Hugo Slim, ‘Masculinity and war—let's talk about it more , 15 maart 2018.
Dit IHR-bericht is mede geschreven door stagiaire IHR Prisila Shala.