Het vurig debat inzake brandwapens opnieuw aangewakkerd
Het gebruik van brandwapens, meer in het bijzonder draagbare brandwapens, ten tijde van oorlog is niets nieuw. Desondanks is het debat over een wapen waarvan het gebruik op het strijdveld reeds een hele tijd was verlaten opnieuw aangewakkerd. De aanleiding hiertoe was het bericht dat de ondernemer Elon Musk het voornemen had een vlammenwerper te verkopen.
Wapenregulering onder het IHR
Er bestaan twee manieren ter regulering van wapens onder het internationaal humanitair recht (IHR). Enerzijds worden wapens met bepaalde onaanvaardbare effecten verboden op grond van algemene principes, zoals het principe van onderscheid en het verbod om onnodig leed te veroorzaken. Anderzijds beperkt men het gebruik van specifieke wapens onder toepassing van de voorgenoemde algemene principes. Zowel de middelen van oorlogvoering, i.e. de wapens zelf, als de methoden van oorlogvoering, i.e. de wijze waarop de wapens worden aangewend, maken het voorwerp uit van regulering. Het IHR houdt hierbij rekening met het feit dat het militair voordeel van een bepaald wapen net het neutraliseren van personen en/of objecten als doel kan zijn.
IHR Verdragenrecht inzake brandwapens
De verdragsrechtelijke normen die specifiek het gebruik van brandwapens regelen, zijn terug te vinden in Protocol III betreffende het verbod of de beperking op brandwapens bij het Verdrag van 1980 inzake het verbod op of de beperking van bepaalde conventionele wapens die geacht kunnen worden buitensporig leed te veroorzaken of een niet-onderscheidende werking te hebben.
In het eerste artikel van dit Protocol wordt een brandwapen gedefinieerd als: “elk wapen of elk stuk munitie dat in de eerste plaats is ontworpen om objecten in brand te steken of brandwonden toe te brengen aan personen via de inwerking van vlammen, hitte of een combinatie daarvan, voortgebracht door een chemische reactie van een op het doel gebrachte stof”.
Het is van belang om te weten dat dit Protocol geen absoluut verbod op het gebruik van brandstichtende wapens inhoudt, maar louter beperkingen oplegt aan het gebruik ervan. Artikel 2 stelt dat het te allen tijde verboden is de burgerlijke bevolking als geheel, individuele burgers of civiele objecten tot doelwit van een aanval met brandstichtende wapens te maken. De beperking van het gebruik van dit specifieke wapen baseert men dus op een algemeen, maar voor het IHR fundamenteel, principe van onderscheid.
Veroorzaakt het gebruik van vlammenwerpers onnodig lijden?
Daar de statenpraktijk tot op heden geen algemeen verbod op vlammenwerpers ondersteunt, biedt het algemene principe dat een verbod op onnodig leed poneert een interessante test. Hierbij wordt een vergelijking gemaakt tussen de effecten van het wapen en het militaire voordeel dat het opbrengt, waarbij beide componenten in balans moeten zijn. Anders gezegd, hoe groter het militair voordeel, hoe groter de kans op rechtvaardiging van het veroorzaakte leed. Sommige staten stellen dat de aanwezigheid van alternatieve wapens ook als element moet opgenomen worden in deze balansoefening.
De redenering achter de bescherming van strijders is vanzelfsprekend anders dan de ratio achter de bescherming van burgers (die in principe niet deelnemen aan de vijandelijkheden). Hoewel strijders in principe een legitiem militair doelwit vormen, heeft men ook beperkingen erkend aan het veroorzaken van dood, verwondingen of leed bij strijders. De mens achter het uniform wordt als het ware beschermd uit humanitaire overwegingen. De juridische maatstaf t.a.v. strijders is dus vandaag het noodzakelijke om een soldaat te “ontwapenen” of “hors de combat” te stellen.
De conclusie is dat het onmogelijk is om het gebruik van draagbare vlammenwerpers in alle omstandigheden te beschouwen als verboden wegens de effecten die het met zich meebrengt t.a.v. strijders. In de hypothese dat er geen alternatieve wapens ter beschikking zijn die minder lijden veroorzaken, zou zulk wapengebruik rechtmatig kunnen zijn, indien het militair voordeel het veroorzaakte lijden overstijgt. In omgekeerde zin, kan het gebruik van vlammenwerpers in de afwezigheid van bovenstaande voorwaarden onnodig leed veroorzaken, aldus de statenpraktijk.
Dit IHR-bericht is een samenvatting van het artikel van Theo Boutruche, ‘The legality of flamethrowers: Taking unnecessary suffering seriously, 22 februari 2018.
Dit IHR-bericht werd mede werd mede geschreven door stagiaire IHR Prisila Shala.
Meer artikels van deze expert