Aurélie helpt als crisisvrijwilliger in een woonzorgcentrum
Zaterdag 22 maart ging ik voor het eerst als Rode Kruiscrisisvrijwilliger helpen in een woonzorg-centrum in het Antwerpse. Toegegeven: een beetje nerveus. Als communicatiemedewerker heb ik totaal geen benul van het takenpakket van iemand die in een rusthuis werkt. Maar maaltijden uitdelen, babbeltjes doen en tafels afruimen, dat kan ik. Dus belde ik om 15u aan bij het woonzorgcentrum, waar de hoofdverpleegkundige me meteen heel warm begroette. “Ge zijt nen engel, ge kunt u niet voorstellen hoe ’n grote hulp dit voor ons is.”
Ik kreeg een mondmasker, een t-shirt en trok de propere broek uit mijn rugzak aan. Ik waste m’n handen extra lang voor ik m’n handschoenen aan deed en vertrok samen met de andere crisisvrijwilliger naar het verpleeglokaal.
Pralinekes en witte telefonnekes
“Hier is een lijstje met kamernummers. Deze mensen moeten geholpen worden om met hun familie te bellen. Sommigen bellen met Skype of Facetime, anderen kan je met het vast toestel bellen.” En dus ging ik binnen bij Mariette*. Haar gloednieuwe iPad lag klaar op haar tafeltje. Haar zicht is slecht, dus was het voor haar moeilijk mikken om met haar vingers op het relatief kleine icoontje van de iPad te drukken. Maar het lukte! Haar zus, zelf ook al een eind in de tachtig, nam breed glimlachend op. “Leg nu maar af en probeer nog es te bellen!” Dat deden we, en het lukte. Mariette klampte mijn arm vast en ze zei: “Ik ga mij uw gezicht voor altijd herinneren. Gij hebt mij en mijn familie zó veel plezier gebracht. Dank u, kan ik u een pralineke aanbieden?” Ik liet de praline aan me voorbij gaan – “da’s er eentje meer voor u!”, borg de doos van de iPad op in haar kast en liet haar achter, opnieuw taterend met haar zus via Facetime. “Zussen, daar moet je hemel en aarde voor bewegen om die mekaar te laten horen”, bedacht ik me, de vele gesprekken met mijn eigen zus indachtig.
Op naar het volgende kamernummer op mijn lijstje. Yvonne ligt te dutten als ik binnenkom. “Oei, maak ik u wakker?” Ze zei: “Als het aan mij ligt, lig ik ganse dagen te slapen, dus kom maar binnen!” Hetzelfde probleem hier, maar dan met Whatsapp.
“Ik heb dat nu al zó vaak geprobeerd. Gij schrijft dat hier op dat papier, he?”
“Ja, we gaan dat goed noteren.” Ik nam een pen en papier en schreef in grote letters de drie stappen op om een videogesprek te kunnen voeren via WhatsApp. “Dus op dat groen icoon met dat wit telefonneke in? En dan mijn dochter haar naam. En dan op dat cameradingske duwen?” “Absoluut. Ziet ge wel dat ge dat kunt?”
“Ik kom volgende week terug.”
“Ah, ge hebt een weekske verlof, da’s goed, gaat ge naar het zeetje?”
Nee, ik ga niet naar de zee, Maria. Ik ga even nergens naartoe.
Maar ik kom je volgende week wel weer helpen bellen.
Voor jou en voor je familie, die niet naar jou toe kan.
Met een vol hoofd fietste ik weer naar huis. Wollig van de brede glimlachjes die ik kreeg toen ik binnenwandelde met de maaltijden – “Hier zijn we met de mosselen!”. Ontroerd door de kindertekeningen in stoepkrijt op de grond buiten het centrum, zichtbaar vanop elke verdieping. En niet meer zenuwachtig voor de volgende dag, maar vol overtuiging. Slechts vier uurtjes vrijwilliger zijn gaf me moed en sterkte mezelf in deze bizarre periode.
* Namen zijn omwille van privacyredenen fictief.