Journalisten
Het internationaal humanitair recht (IHR) biedt in gewapende conflicten bescherming aan personen die niet of niet meer aan de vijandelijkheden deelnemen. Journalisten die in conflictgebieden actief zijn, krijgen er bijzondere aandacht. Het IHR onderscheidt twee categorieën van journalisten.
Geaccrediteerde journalisten: statuut van krijgsgevangene
De eerste en ‘oudste’ categorie bestaat uit journalisten geaccrediteerd bij de strijdkrachten, oorlogscorrespondenten. Al in het Landoorlogreglement van 1907 was er sprake van correspondenten en reporters die de strijdkrachten volgen, zonder er daadwerkelijk deel van uit te maken. Hun accreditatie bij de strijdkrachten geeft hen bij gevangenneming door vijandige troepen het recht op de behandeling en het statuut van krijgsgevangene. Zij moeten wel een identiteitskaart kunnen voorleggen die door de militaire overheid is uitgegeven. Dit statuut van oorlogscorrespondent bestaat enkel in kader van internationaal gewapende conflicten.
Journalisten die op eigen initiatief in de conflictzone werken: statuut van burger
In 1977 maken de Aanvullende Protocollen voor het eerst melding van journalisten die op eigen initiatief in de conflictzone actief zijn. Zij hebben het statuut van burger en genieten aldus bescherming tegen de gevolgen van de vijandelijkheden en bij gevangenneming. Om als journalist herkenbaar te zijn, biedt het dragen van een speciale identiteitskaart, uitgegeven door de nationale overheid of de overheid van het land waar men actief is, een extra argument. Journalisten die niet over een dergelijke kaart beschikken, verliezen hun bescherming echter niet.
Het statuut en de bescherming als burger kan slechts worden ingeroepen zolang personen zich onthouden van deelname aan de vijandelijkheden. Dit geldt voor burgers en dus ook voor journalisten. Door hun aanwezigheid in de gevechtszone is het voor de partijen niet altijd eenvoudig het statuut van de journalist te achterhalen, zeker wanneer die wapens of kledij van militaire aard draagt. Daarom werd in 1977 overwogen aan journalisten een speciaal herkenningsteken toe te kennen. Dit idee werd echter vlug verlaten uit vrees journalisten hierdoor tot een doelwit te maken en de werkomstandigheden nog risicovoller te maken.
Uitdrukkelijke erkenning van het recht van journalisten
De specifieke verwijzing in het Eerste Aanvullende Protocol van 1977 kent journalisten geen nieuwe en bijzondere bescherming toe. Het biedt enkel een verduidelijking ten aanzien van de vroegere teksten. Journalisten hebben het recht in conflictsituaties hun beroep uit te oefenen. Zij moeten wel de beperkende maatregelen die een overheid instelt, respecteren. De uitdrukkelijke erkenning van het recht van journalisten om informatie in te winnen en verslag uit te brengen, moet ook bescherming bieden tegen verdachtmakingen van spionage.
Hotline van het ICRC voor hulp
De erkenning van deze juridische regels verhindert echter niet dat jaarlijks vele journalisten worden vermoord, gewond, gearresteerd of gewoonweg verdwijnen, zowel in oorlogs- als vredestijd. Hoewel het vrijwaren van het recht van journalisten om hun beroep uit te oefenen niet tot het mandaat van het Internationale Rode Kruiscomité (ICRC) behoort, kan het ICRC hulp bieden wanneer journalisten worden vastgehouden of verdwijnen. Het ICRC beschikt daartoe over een hotline die 24 uur op 24 bereikbaar is.
Media installaties
Media-installaties, zoals radio- of televisiestations, zijn in beginsel burgerlijke objecten en genieten ook de bijbehorende bescherming. Media-installaties kunnen hun bescherming verliezen indien ze, overeenkomstig artikel 52 AP I, naar hun aard, ligging, bestemming of gebruik een daadwerkelijke bijdrage tot de krijgsverrichtingen leveren en waarvan de gehele of gedeeltelijke vernietiging, verovering of onbruikbaarmaking onder de omstandigheden van dat moment een duidelijk militair voordeel oplevert.
Louter propaganda is niet voldoende om van een daadwerkelijke bijdrage tot de krijgsverrichtingen te spreken.
Relevante bepalingen
GC III art.4; AP I art.79