Terrorisme
Terreuracties zijn zowel in vredes- als in oorlogstijd mogelijk. Het internationaal humanitair recht is slechts van toepassing op situaties van gewapend conflict en dus niet op terroristische aanslagen in vredestijd.
Handelingen verboden door IHR
Het internationaal humanitair recht (IHR) geeft geen definitie van ‘terrorisme’, maar verbiedt de meeste daden gepleegd in gewapende conflicten die algemeen beschouwd worden als ‘terroristische daden’.
De noodzaak om een onderscheid te maken tussen burgers en strijders en het verbod op aanvallen van burgers en op niet-onderscheidende aanvallen, vormen de kern van het IHR. Naast het uitdrukkelijke verbod van alle handelingen om de burgerbevolking te terroriseren, verbiedt het IHR eveneens de volgende handelingen die beschouwd kunnen worden als terroristische daden:
- aanvallen op burgers en burgergoederen
- niet-onderscheidende aanvallen
- aanvallen op plaatsen van eredienst
- aanvallen op werken en installaties die gevaarlijke krachten bevatten
- gijzelnemingen
- het vermoorden van personen die niet (meer) deelnemen aan de vijandelijkheden
Onder het internationaal humanitair recht heeft het echter geen juridische betekenis om opzettelijk geweld tegen burgers of burgerobjecten in gewapende conflicten te beschrijven als ‘terroristische daden’. Deze daden vormen reeds ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht.
Verplichtingen onder IHR
Het IHR bevat, naast het verbod van bovengenoemde handelingen, bepalingen om overtredingen van deze verboden te bestraffen, evenals regelingen om deze verplichtingen in de praktijk te brengen. Deze verplichtingen gaan veel verder dan alle andere die nu voortvloeien uit de internationale overeenkomsten ter voorkoming en bestraffing van terrorisme.
Relevante bepalingen
AP I art. 51(2,4)-53, 56, 75; AP II art. 4(2), 13(2), 15-16; GA 3