Verdrag (II) nopens de wetten en gebruiken van de oorlog te land

Detail

  • Plaats: Den Haag
  • Aangenomen: 29-07-1899
  • Inwerkingtreding: 04-07-1900

In België

  • Ratificatie: 04-09-1900
  • Inwerkingtreding: 04-09-1900
  • Ondertekening: 29-07-1899
  • Publicatie: 13-09-1900
  • Geen voorbehoud of verklaring

Een van de redenen voor het bijeenroepen van de Eerste Vredesconferentie van Den Haag van 1899 was de herziening van de ‘Verklaring betreffende de wetten en gebruiken van de oorlog’, opgemaakt in 1874 door de Conferentie van Brussel. In 1898 was deze verklaring nog steeds niet geratificeerd.

De Conferentie van 1899 slaagde erin een verdrag over de oorlog te land te aanvaarden, waaraan een Reglement werd toegevoegd. Het verdrag en het reglement werden herzien tijdens de Tweede Internationale Vredesconferentie in 1907. De twee versies van de verdragen en de reglementen verschillen slechts licht van elkaar. Zeventien landen die het Verdrag van 1899 ratificeerden, deden dit niet voor het Verdrag van 1907: Argentinië, Bulgarije, Chili, Colombia, Ecuador, Griekenland, Italië, Korea, Montenegro, Paraguay, Perzië, Peru, Servië, Spanje, Turkije, Uruguay, Venezuela. Deze staten of hun opvolgingsstaten zijn formeel nog steeds gebonden door het Verdrag van 1899 in hun relaties met de andere partijen (zie artikel 4 van het Verdrag van 1907).

De voorzieningen van de twee Verdragen over de oorlog te land, zoals trouwens de meeste substantiële voorzieningen van de Verdragen van Den Haag van 1899 en 1907, worden beschouwd als internationaal gewoonterecht. Aldus zijn ze ook bindend voor staten die er formeel geen partij bij zijn. In 1946 bevestigde het Internationaal Militair Tribunaal van Nüremberg in verband met de Haagse Verdragen over oorlog te land van 1907: “De regels over oorlog te land, uitgedrukt in het verdrag, vormden ontegensprekelijk een vooruitgang tegenover het bestaande internationale recht op het ogenblik van hun aanvaarding ( …) maar tegen 1939 werden deze regels ( …) erkend door alle beschaafde landen als uitspraken van de wetten en gebruiken van de oorlog.” Het Internationaal Militair Tribunaal voor het Verre Oosten sprak zich in dezelfde zin uit in 1948.

De regels die vervat zijn in de Reglementen werden gedeeltelijk bevestigd en uitgebreid in de Aanvullende Protocollen van 1977 bij de Verdragen van Genève van 1949.

De verdragstekst

(Aanduiding van de verdragsluitende Mogendheden)

Overwegend dat, hoezeer ook wordt uitgezien naar middelen tot vrijwaring van de vrede en tot vermijding van oorlog tussen de volken, toch ook het geval behoort te worden voorzien, dat gebeurtenissen, die door hun zorg niet konden worden afgewend, aanleiding mochten geven tot beroep op de wapens;

Bezield met het verlangen, ook in dit uiterste geval, de belangen van de mensheid en de steeds toenemende eisen van de beschaving te dienen;

Oordelend, dat het te dien einde nodig is de wetten en algemene gebruiken van de oorlog te herzien, hetzij met het doel deze nauwkeuriger te omschrijven, hetzij om daaraan zeker grenzen te stellen, bestemd om de hardheid ervan zoveel mogelijk te beperken;

Geleid door deze overwegingen, welke thans, evenals vijfentwintig jaar geleden, bij gelegenheid van de Conferentie te Brussel in 1874, door een wijze en edelmoedige voorziening worden aanbevolen;

Hebben, in die geest, een groot aantal voorschriften aangenomen, die tot doel hebben de gebruiken van de oorlog te land te bepalen en te regelen. Volgens de opvatting van de Hoge Verdragsluitende Partijen, zijn deze voorschriften, bij welke vaststelling als hoofdzaak de wens gold om de rampen van de oorlog te verminderen, in zoverre de oorlogsnoodzaak zulks toelaat, bestemd om tot algemeen richtsnoer te strekken voor de gedragslijn van de oorlogvoerenden in hun betrekkingen tot elkaar en tot de bevolkingen.

Het is evenwel niet mogelijk geweest thans reeds voorschriften te beramen, toepasselijk op al de omstandigheden, welke zich in de werkelijkheid voordoen.

Intussen kon het niet in de bedoeling van de Hoge Verdragsluitende Partijen liggen, dat de niet voorziene gevallen, bij gebrek aan een geschreven bepaling zouden zijn overgelaten aan de willekeurige beoordeling van hen, die de legers aanvoeren.

In afwachting dat een vollediger wetboek voor de oorlog kan worden uitgevaardigd, achten de Hoge Verdragsluitende Partijen het gepast te verklaren, dat in de gevallen, welke niet begrepen zijn in de door haar aangenomen reglementsbepalingen, de bevolkingen en oorlogvoerenden verblijven onder de bescherming en de heerschappij van de beginselen van het volkenrecht, zoals die voortvloeien uit de tussen beschaafde volkeren gevestigde gebruiken, de wetten van de menselijkheid en de eisen van het openbare rechtsbewustzijn.

Zij verklaren dat inzonderheid artikelen 1 en 2 van het door haar aangenomen reglement in die zin moeten worden opgevat.

De Hoge Verdragsluitende Partijen, wensend te dien einde een verdrag te sluiten, hebben tot haar Gevolmachtigden benoemd, te weten:

(Aanduiding van de Gevolmachtigden)

Die, na elkaar hun volmachten te hebben meegedeeld, welke in goede en behoorlijke vorm zijn bevonden, omtrent het volgende zijn overeengekomen:

Artikel 1 - Verspreiding

De Hoge Verdragsluitende Partijen zullen aan haar krijgsmachten te land voorschriften verstrekken die overeenstemmen met het reglement betreffende de wetten en gebruiken van de oorlog te land, aan dit Verdrag toegevoegd.

Artikel 2 - Toepassingsgebied

De bepalingen vervat in het reglement, bedoeld bij artikel 1, zijn enkel verbindend voor de verdragsluitende Mogendheden, in geval van oorlog tussen twee of meer onder haar.

Die bepalingen zijn niet meer bindend zodra, in een oorlog tussen de verdragsluitende Mogendheden, een niet verdragsluitende Mogendheid zich aansluit bij één van de oorlogvoerenden.

Artikel 3 - Bekrachtiging

Dit Verdrag zal zo spoedig mogelijk worden bekrachtigd.

De akten van bekrachtiging zullen te Den Haag neergelegd worden.

Van het neerleggen van iedere akte van bekrachtiging zal een proces-verbaal worden opgemaakt, waarvan een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift langs diplomatieke weg zal worden overgemaakt aan al de verdragsluitende Mogendheden.

Artikel 4 - Toetreding

De Mogendheden die niet ondertekend hebben, zullen aan dit Verdrag kunnen toetreden.  Zij zullen te dien einde hun toetreding moeten te kennen geven aan de verdragsluitende Mogendheden, door middel van een schriftelijke kennisgeving, gericht tot de Nederlandse Regering en door deze aan al de andere verdragsluitende Partijen meegedeeld.

Artikel 5 - Opzegging

Mocht het gebeuren dat een van de Hoge Verdragsluitende Partijen dit Verdrag opzegde, dan zou deze opzegging eerst van kracht worden één jaar na de schriftelijke kennisgeving tot de Nederlandse Regering gericht en door deze onmiddellijk aan al de andere verdragsluitende Mogendheden gericht.

Die opzegging zal slechts van kracht zijn ten aanzien van de Mogendheid, die daarvan kennis zal hebben gegeven.

Ter oorkonde waarvan de Gevolmachtigden dit Verdrag hebben ondertekend en van hun zegels voorzien.

Gedaan te Den Haag, op 29 juli 1899, in een enkel exemplaar, hetwelk neergelegd zal blijven in het archief van de Nederlandse Regering en waarvan voor eensluidend gewaarmerkte afschriften langs diplomatieke weg aan de verdragsluitende Mogendheden zullen worden overgemaakt.

Bijlagen Reglement nopens de wetten en regels van de oorlog te land

Eerste afdeling - Van de oorlogvoerenden

Hoofdstuk I - Van de hoedanigheid van oorlogvoerende

Artikel 1 - Definitie oorlogvoerende

De wetten, rechten en plichten van de oorlog zijn niet enkel van toepassing op het leger, maar tevens op militietroepen en vrijwilligerskorpsen, die aan de volgende voorwaarden voldoen:

dat zij aangevoerd worden door een persoon, die voor de daden van zijn ondergeschikten verantwoordelijk is;
dat zij een vast en van ver herkenbaar onderscheidingsteken hebben;
dat zij de wapens openlijk dragen en
dat zij zich in hun verrichtingen gedragen naar de wetten en gebruiken van de oorlog.
In de landen, waar het leger geheel of gedeeltelijk bestaat uit militietroepen of vrijwilligerskorpsen, worden deze mee onder de benaming “leger” begrepen.

Artikel 2 - Levée en masse

De bevolking van een niet-bezet grondgebied die, bij het naderen van de vijand, uit eigen beweging de wapens opneemt om inrukkende troepen te bestrijden, doch niet de tijd heeft gehad om zich overeenkomstig artikel 1 in de richten, wordt als oorlogvoerende beschouwd zo zij de wetten en gebruiken van de oorlog naleeft.

Artikel 3 - Krijgsgevangenen

De gewapende machten van de oorlogvoerende partijen kunnen bestaan uit strijdenden en niet-strijdenden. Worden zij door de vijand gevangen genomen, zo hebben de een en de andere recht op de behandeling als krijgsgevangene.

Hoofdstuk II - Van de krijgsgevangenen

Artikel 4 - Menselijke behandeling
De krijgsgevangenen staan onder de macht van de vijandelijke Regering, maar niet van de personen of legerafdelingen, die hen gevangen hebben genomen.

Zij moeten met menslievendheid behandeld worden.

Alles wat hun persoonlijk toebehoort, met uitzondering van wapens, paarden en militaire papieren, blijft hun eigendom.

Artikel 5 - Verblijf

De krijgsgevangenen kunnen worden onderworpen aan verplicht verblijf in een stad, vestiging, kamp of welke andere plaats ook, onder gehoudenheid zich vandaar niet buiten zekere vastgestelde grenzen te verwijderen; maar zij mogen niet worden opgesloten dan omwille van onvermijdelijke veiligheidsmaatregel.

Artikel 6 - Arbeid

De Staat kan de krijgsgevangenen tot het verrichten van arbeid bezigen volgens hun graad en hun geschiktheid. De aldus opgelegde arbeid mag niet overmatig zijn en generlei betrekking hebben op de krijgsverrichtingen.

De gevangenen mag worden toegelaten voor de rekening van takken van openbaar bestuur of van particulieren, of voor hun eigen rekening, te arbeiden.

De voor de Staat verrichte arbeid wordt betaald volgens de tarieven die geldig zijn voor krijgslieden van het eigen leger, wanneer deze dezelfde arbeid verrichten.

Wordt de arbeid voor rekening van andere takken van openbaar bestuur of voor particulieren verricht, zo worden de voorwaarden daarvan geregeld in overleg met het militair gezag.

Het arbeidsloon van de gevangenen dient tot verzachting van hun lot, en het overschot wordt in rekening gebracht op het ogenblik van hun invrijheidstelling, onder aftrek van de kosten van onderhoud.

Artikel 7 - Levensonderhoud

De regering, onder wiens macht de krijgsgevangenen staan, is belast met hun onderhoud.

Bij gebrek aan een bijzondere overeenkomst terzake tussen de oorlogvoerenden, worden de krijgsgevangenen, wat de voeding, de legering en de kleding betreft, op dezelfde voet behandeld als de troepen van de regering die hen gevangen genomen heeft.

Artikel 8 - Reglementering

De krijgsgevangenen zijn onderworpen aan de wetten, reglementen en bevelen, die gelden voor het leger van de Staat onder wiens macht zij staan. Elk vergrijp tegen de krijgstucht wettigt, ten opzichte van hen, de vereiste dwangmaatregelen.

De krijgsgevangenen, die pogen te ontsnappen en weer worden gevat alvorens zij hun leger hebben kunnen vervoegen, of het gebied, bezet gehouden door het leger dat hen heeft gevangen genomen, te hebben kunnen verlaten, kunnen met tuchtstraffen gestraft worden.

Krijgsgevangenen, die, na erin geslaagd te zijn te ontsnappen, opnieuw krijgsgevangenen worden gemaakt, zijn voor de vroegere vlucht aan generlei straf onderhevig.

Artikel 9 - Ondervraging

Iedere krijgsgevangene is verplicht, zo hij daaromtrent ondervraagd wordt, zijn ware namen en graad op te geven en zo hij in strijd met die regel mocht handelen, stelt hij zich bloot aan een beperking van de voordelen toegestaan aan de krijgsgevangenen van zijn soort.

Artikel 10 - Vrijlating op erewoord

De krijgsgevangenen kunnen op hun erewoord worden in vrijheid gesteld, indien de wetten van hun land zulks veroorloven en, in zulk geval, zijn zij verplicht, met onderpand van hun persoonlijke eer, met de meeste nauwgezetheid, zo tegenover hun eigen Regering als tegenover de Regering die hen heeft gevangen genomen, de verplichtingen te vervullen die zij op zich mochten hebben genomen.  In hetzelfde geval is hun eigen Regering er toe verplicht van hen generlei dienst te vorderen of aan te nemen die in strijd mocht zijn met het gegeven woord.

Artikel 11- Aanvaarding vrijlating op erewoord

Een krijgsgevangene kan er niet toe gedwongen worden zijn vrijheid op erewoord aan te nemen; evenmin kan de vijandelijke Regering verplicht worden tot inwilliging van het verzoek van een gevangene, die zijn in vrijheidstelling op erewoord verlangt.

Artikel 12 - Schending vrijlating op erewoord

Iedere krijgsgevangene, op erewoord in vrijheid gesteld, die weer wordt gevat terwijl hij de wapens voert tegen de Regering jegens dewelke hij zich op zijn eer verbonden had, of tegen bondgenoten van deze, verliest het recht op de behandeling als krijgsgevangene en kan gerechtelijk vervolgd worden.

Artikel 13 - Personen die de strijdkrachten volgen

De personen die een leger volgen, zonder daarvan eigenlijk deel uit te maken, zoals correspondenten en berichtgevers van nieuwsbladen, markententers, leveranciers, die in de macht vallen van de vijand en die deze het nuttig oordeelt bij zich te houden, hebben het recht om als krijgsgevangenen te worden behandeld, op voorwaarde dat zij voorzien zijn van een erkenningbewijs afgegeven door het militaire gezag van het leger dat zij vergezelden.

Artikel 14 - Inlichtingenbureau

Dadelijk bij de aanvang van de vijandelijkheden, wordt in ieder van de oorlogvoerende Staten, en indien vereist in de onzijdige landen die oorlogvoerenden op hun gebied hebben toegelaten, een bureau van inlichtingen nopens de krijgsgevangenen ingesteld. Dit bureel, belast met de beantwoording van alle navragen hen betreffende, ontvangt van de verschillende bevoegde takken van dienst alle nodige aanwijzingen om het in staat te stellen een persoonlijke kaart voor elke krijgsgevangene op te maken.  Het wordt op de hoogte gehouden van elke internering en verandering, alsmede van het opnemen in de gasthuizen, en van de sterfgevallen.

Het bureau van inlichtingen is ook belast met het verzamelen, het bijeen bewaren en het aan de belanghebbenden opzenden van alle voorwerpen van persoonlijk gebruik, geldswaarden, brieven enz., die op de slagvelden gevonden of door de in de gasthuizen en ambulances overleden krijgsgevangenen nagelaten worden.

Artikel 15 - Hulpverenigingen

De verenigingen tot het verstrekken van hulp aan de krijgsgevangenen, regelmatig ingesteld volgens de wet van hun land en met als doel de bemiddelaars te zijn voor het weldadigheidsbetoon, zullen van de oorlogvoerenden voor zichzelf en voor haar behoorlijk aangestelde vertegenwoordigers, binnen de perken gesteld door de noodzakelijkheden van de krijgsverrichtingen en de regels van beheer, alle gemak ondervinden om haar menslievende taak op doeltreffende wijze te volbrengen. Aan de afgevaardigden van die verenigingen kan worden toegelaten ondersteuning uit te delen in de plaatsen waar gevangenen opgenomen zijn, alsmede op de plaatsen van oponthoud van de gevangenen, die naar hun vaderland terugkeren, en wel krachtens een persoonlijke vergunning, afgegeven door het militaire gezag, en mits zij zich schriftelijk verbinden om zich te zullen onderwerpen aan alle maatregelen van orde en politie welke deze mocht voorschrijven.

Artikel 16 - Vrijstelling van post en invoerrechten

De bureaus van inlichting genieten vrijdom van port. De brieven, postwissels en geldswaarden, alsmede de postpakketten bestemd voor de krijgsgevangenen of door hen verzonden, zullen vrij zijn van alle postrechten, zowel in de landen van afzending en van bestemming als in de tussengelegen landen.

De giften en middelen tot ondersteuning in natura, voor de krijgsgevangenen bestemd, zullen worden toegelaten in vrijdom van  alle invoer- en andere rechten, alsmede van de vervoerkosten op de door de Staat geëxploiteerde spoorwegen.

Artikel 17 - Toeslag op soldij

De krijgsgevangen officieren kunnen, indien deze verstrekt worden, de toeslag op hun soldij ontvangen, die hun in die toestand wordt toegekend door de reglementen van hun land, onder gehoudenheid van terugbetaling door hun Regering.

Artikel 18 - Vrijheid van godsdienstbeleving

Alle vrijheid wordt aan de krijgsgevangenen gelaten voor de uitoefening van hun godsdienstplichten, daaronder begrepen het bijwonen van de godsdienstoefeningen van hun gezindte, op voorwaarde alleen, dat zij zich gedragen naar de maatregelen van orde en politie door het militaire gezag voorgeschreven.

Artikel 19 - Overlijden van krijgsgevangenen

De uiterste wilsbeschikking van de krijgsgevangenen wordt in bewaring genomen of verleden op dezelfde wijze als voorgeschreven is ten aanzien van de krijgslieden van het eigen leger.

Dezelfde regels zullen eveneens gevolgd worden ten aanzien van de stukken betreffende het vaststellen van sterfgevallen, alsmede ten aanzien van de ter aardebestelling van de krijgsgevangenen, waarbij rekening wordt gehouden met hun graad en rang.

Artikel 20 - Repatriëring

Na het sluiten van de vrede, zal de terugkeer van de krijgsgevangenen naar hun vaderland binnen het kortst mogelijke tijdsverloop moeten geschieden.

Hoofdstuk III - Van de zieken en gewonden

Artikel 21 - Verdrag van Genève van 22 augustus 1864

De verplichtingen van de oorlogvoerenden betreffende de zorg voor de zieken en gewonden worden beheerst door het Verdrag van Genève van 22 augustus 1864, behoudens de wijzigingen die dit Verdrag zal kunnen ondergaan.

Afdeling II - Van de vijandelijkheden

Hoofdstuk I - Van de middelen om de vijand te benadelen, van belegering en beschieting

Artikel 22 - Beperkte keuze van middelen

De oorlogvoerenden hebben geen onbegrensde macht ten aanzien van de keuze van de middelen om de vijand te benadelen.

Artikel 23 - Verbodsbepalingen

Behalve de verbodsbepalingen, door bijzondere verdragen vastgesteld, is het namelijk verboden:

  • vergift of vergiftigde wapens te bezigen;
  • personen behorende tot het vijandelijk volk of leger door verraad te doden of te verwonden;
  • een vijand te doden of te verwonden die de wapens heeft neergelegd of niet meer de middelen bezit om zich te verdedigen,
  • zich op genade of ongenade heeft overgegeven;
  • te verklaren dat geen kwartier zal worden geschonken;
  • wapens, projectielen of stoffen te bezigen die nodeloos onheil kunnen veroorzaken;
  • onrechtmatig gebruik te maken van de parlementaire vlag, van de nationale vlag of van de militaire onderscheidingstekens en van het uniform van de vijand, alsook van de onderscheidingstekens van het Verdrag van Genève;
  • vijandelijke eigendommen te vernielen of in beslag te nemen, behoudens in de gevallen waarin die vernieling of die in beslagneming gebiedend worden geëist door de oorlogsnoodzaak.

Artikel 24 - Krijgslisten

De krijgslisten en het bezigen van de middelen, nodig om zich inlichtingen te verschaffen nopens de vijand en nopens het terrein, worden beschouwd als geoorloofd.

Artikel 25 - Onverdedigde plaatsen

Het is verboden steden, dorpen, woningen of gebouwen die niet verdedigd worden aan te vallen of te beschieten.

Artikel 26 - Voorzorgsmaatregelen

De bevelhebber van de aanvallende troepen zal, alvorens de beschieting te ondernemen en behoudens het geval van een stormenderhandse aanval, alles in het werk stellen, wat in zijn vermogen staat, ten einde de overheid ter plaatse daarvan te verwittigen.

Artikel 27 - Beschermde gebouwen

Bij belegering en beschieting moet alles in het werk worden gesteld om de gebouwen, gewijd aan de erediensten, aan kunst, wetenschap en weldadigheid, de gasthuizen en de plaatsen waar zieken en gewonden verenigd zijn, zoveel mogelijk te sparen, op voorwaarde dat zij niet gelijktijdig voor een militair doeleinde worden gebruikt.

Het is de plicht van de belegerden die gebouwen of plaatsen van vereniging aan te duiden door bijzondere, goed zichtbare tekens, die vooraf aan de belegeraar zullen worden meegedeeld.

Artikel 28 - Verbod van plundering

Het is verboden zelfs een stormenderhand genomen stad of plaats aan plundering over te leveren.

Hoofdstuk II - Van de spionnen

Artikel 29 - Definitie

Als spion kan alleen beschouwd worden de persoon die heimelijk of onder bedrieglijke voorwendsels, op het gebied van de verrichtingen van een oorlogvoerende, inlichtingen inwint of tracht in te winnen, met het oogmerk die aan de tegenpartij mee te delen.

Derhalve worden de niet vermomde krijgslieden, die op het gebied van het vijandelijk leger zijn binnengedrongen teneinde inlichtingen in te winnen, niet als spionnen beschouwd.  Evenmin worden als spionnen beschouwd: krijgslieden en niet-krijgslieden die belast met het overbrengen van berichten, bestemd hetzij voor hun eigen leger hetzij voor het vijandelijke leger, openlijk hun opdracht vervullen. Tot deze soort van personen behoren eveneens zij, die met luchtballen zijn uitgezonden teneinde berichten over te brengen en, in het algemeen, om de gemeenschap te onderhouden tussen de verschillende delen van een leger of van een gebied.

Artikel 30 - Vervolging

De op heterdaad betrapte spion zal niet zonder voorafgaande rechterlijke uitspraak kunnen worden gestraft.

Artikel 31 - Gevangenneming

De spion die, na het leger waartoe hij behoort weer te hebben vervoegd, later door de vijand wordt gevat, wordt als krijgsgevangene behandeld en is niet meer aansprakelijk voor zijn vroegere daden van bespieding.

Hoofdstuk III - Van de parlementairen

Artikel 32 - Definitie

Als parlementair wordt beschouwd de persoon, die door een van de oorlogvoerenden is gemachtigd om met de anderen in onderhandeling te treden en die zich met de witte vlag vertoont.  Hij heeft recht op onschendbaarheid evenals de trompetter, hoornblazer of tamboer, de vaandeldrager en de tolk, die hem mochten vergezellen.

Artikel 33 - Onthaal

De bevelhebber, aan wie een parlementair is afgezonden, is niet verplicht deze onder alle omstandigheden te ontvangen.

Hij kan alle nodige maatregelen nemen om de parlementair te beletten gebruik te maken van zijn zending om inlichtingen in te winnen.

Hij heeft het recht, in geval van misbruik, de parlementair tijdelijk bij zich te houden.

Artikel 34 - Verlies onschendbaarheid

De parlementair verliest zijn rechten op onschendbaarheid indien op stellige en onweerlegbare wijze bewezen is, dat hij van zijn bevoorrechte toestand gebruik gemaakt heeft om een daad van verraad uit te lokken of te plegen. 

Hoofdstuk IV - Van de capitulatie

Artikel 35  - Krijgseer

In de voorwaarden van capitulatie, tussen de verdragsluitende Partijen overeengekomen, moet rekening worden gehouden met de regels van de krijgseer.

Eenmaal vastgesteld, moeten zij door beide Partijen nauwgezet worden nageleefd.

Hoofdstuk V - Van de wapenstilstand

Artikel 36 - Duur

De wapenstilstand schorst de krijgsverrichtingen door een wederkerige overeenkomst tussen de oorlogvoerende Partijen. Indien de duur van de wapenstilstand niet bepaald is, kunnen de oorlogsvoerende Partijen te allen tijde verrichtingen hervatten, mits echter de vijand, overeenkomstig de voorwaarden van de wapenstilstand, binnen de afgesproken tijd vooraf is gewaarschuwd.

Artikel 37 - Algemeen of plaatselijk

De wapenstilstand kan algemeen of plaatselijk zijn. De eerste schorst de krijgsverrichtingen van de oorlogvoerende Staten overal; de tweede enkel tussen bepaalde gedeelten van de oorlogvoerende legers en binnen een bepaalde gebied.

Artikel 38 - Bekendmaking

De wapenstilstand moet officieel en tijdig aan de bevoegde overheid en aan de troepen worden bekend gemaakt. De vijandelijkheden worden geschorst onmiddellijk na de bekendmaking of op het bepaalde tijdstip.

Artikel 39 - Gevolgen voor de bevolking

Het staat de verdragsluitende Partijen vrij, in de bepalingen van de wapenstilstand, het verkeer vast te stellen, dat op het oorlogsveld zal mogen plaats hebben met de bevolkingen en tussen deze onderling.

Artikel 40 - Schending

Elke ernstige schending van de wapenstilstand door een van de Partijen geeft aan de andere het recht die op te zeggen en zelfs, in dringende gevallen, de vijandelijkheden onmiddellijk te hervatten.

Artikel 41 - Schending door particulieren

De schending van de bepalingen van de wapenstilstand door particulieren, die uit eigen beweging handelen, geeft enkel het recht om de bestraffing van de schuldigen te eisen en, zo daartoe aanleiding bestaat, een schadevergoeding voor de geleden verliezen.

Afdeling III - Van het militair gezag op het grondgebied van de vijandelijke staat

Artikel 42 - Bezetting

Een grondgebied wordt beschouwd als te zijn bezet, wanneer het zich feitelijk bevindt onder het gezag van het vijandelijk leger.

De bezetting strekt zich enkel uit over die delen van het grondgebied waar dit gezag gevestigd is en in staat te worden uitgeoefend.

Artikel 43 - Handhaving openbare orde en publieke leven

Wanneer het gezag van de wettelijke overheid feitelijk is overgegaan in handen van diegene die het gebied bezet heeft, zal deze alle maatregelen nemen die in zijn vermogen staan, teneinde zoveel mogelijk de openbare orde en het publieke leven te herstellen en te verzekeren en zulks, behoudens bepaalde verhindering, met eerbiediging van de in het land geldende wetten.

Artikel 44 - Verbod inzet burgerbevolking bij krijgsverrichtingen

Het is verboden de bevolking van een bezet gebied te dwingen deel te nemen aan de krijgsverrichtingen tegen haar eigen land.

Artikel 45 - Verbod de bevolking te dwingen trouw te zweren aan de vijandelijke Mogendheid

Het is verboden de bevolking van een bezet gebied te noodzaken trouw te zweren aan de vijandelijke Mogendheid.

Artikel 46 - Eerbied voor privé-leven en eigendom

De eer en de rechten van het gezin, het leven van de personen en het particulier eigendom, alsmede de godsdienstige overtuiging en de uitoefening van de erediensten moeten worden geëerbiedigd.
Het particulier eigendom kan niet worden verbeurd verklaard.

Artikel 47 - Verbod plundering

De plundering is uitdrukkelijk verboden.

Artikel 48 - Belastingen

Indien de bezetter in het bezette grondgebied de belastingen, rechten en heffingen, ten bate van de Staat uitgeschreven, int, zal hij dit zoveel mogelijk doen volgens de geldende regels van de belastingplichtigheid en de aanslag, en zal daaruit voor hem de verplichting voortvloeien om te voorzien in de kosten van het beheer van het bezette grondgebied in dezelfde mate, als de wettelijke regering daartoe verplicht was.

Artikel 49 - Bijkomende belastingen

Indien, buiten en behalve de belastingen in het vorig artikel bedoeld, de bezetter in het bezette grondgebied andere belastingen in geld int, zal dit enkel kunnen geschieden ter voorziening in de behoeften van het leger of van het beheer van dit grondgebied.

Artikel 50 - Gemeenschappelijke straffen

Geen gemeenschappelijke straf, in geld of van andere aard, zal kunnen worden uitgevaardigd tegen de bevolkingen op grond van persoonlijke handelingen, waarvoor zij in haar geheel niet als hoofdelijk aansprakelijk zouden kunnen worden beschouwd.

Artikel 51 - Inning belastingen

Geen belasting zal worden geïnd tenzij krachtens een schriftelijk bevel en onder verantwoordelijkheid van een bevelvoerende generaal.

Deze inning zal zoveel mogelijk niet worden ten uitvoer gelegd tenzij volgens de geldende regels van de belastingplichtigheid en van de aanslag van de bestaande belastingen.

Voor elke geheven belasting zal een ontvangbewijs aan de belastingplichtigen worden uitgereikt.

Artikel 52 - Vorderingen in natura

Vorderingen in natura en persoonlijke diensten zullen van de gemeenten of van de bewoners niet kunnen worden geëist tenzij ter voorziening in de behoeften van het bezettingsleger. Daarin wordt rekening gehouden met de middelen van het land en zij zullen van die aard zijn, dat zij voor de bevolkingen niet de verplichting meebrengen om deel te nemen aan de krijgsverrichtingen tegen haar vaderland.

Deze vorderingen zullen niet worden gedaan en deze diensten niet geëist tenzij met machtiging van de bevelhebber in de bezette plaats.

De leveringen in natura zullen zoveel mogelijk met gereed geld worden betaald; kan dat niet geschieden, dan zal daarvan moeten blijken door het afgeven van ontvangbewijzen.

Artikel 53 - Inbeslagneming

Het leger, dat een gebied bezet, zal enkel in bezit kunnen nemen het gereede geld, de fondsen en de eisbare waarden, die eigenlijk aan de Staat toebehoren, de wapenbergplaatsen, vervoermiddelen, magazijnen en voorraadartikelen, en, over het algemeen, alle roerende eigendommen van de Staat, die van zodanige aard zijn, dat zij voor de krijgsverrichtingen kunnen dienen.

Het materieel van de spoorwegen, de landtelegrafen en van de telefonen, de stoomboten en andere vaartuigen, behoudens de gevallen door de zeewet beheerst, evenals de wapenbergplaatsen en, over het algemeen, alle soort van oorlogsmunitie, zelfs toebehorende aan particuliere verenigingen of personen, zijn eveneens middelen, die kunnen strekken te dienste van de krijgsverrichtingen, maar zullen moeten worden teruggegeven en de vergoedingen zullen bij de vrede worden geregeld.

Artikel 54 - Spoorwegmateriaal van neutrale staten

Het spoorwegmaterieel afkomstig van onzijdige Staten, hetzij dit aan die Staten, hetzij aan particuliere maatschappijen of personen toebehoort, zal aan deze zodra mogelijk worden teruggezonden.

Artikel 55 - Beheer en vruchtgebruik

De Staat, die een gebied bezet heeft, zal zich enkel beschouwen als beheerder en vruchtgebruiker van de openbare gebouwen, onroerende eigendommen, bossen en landbouwondernemingen, behorend aan de vijandelijke Staat en zich bevindend in de bezette landstreek. Hij zal verplicht zijn het grondkapitaal van die eigendommen in zijn geheel te laten en die te beheren overeenkomstig de regels van het vruchtgebruik.

Artikel 56 - Gebouwen gelijkgesteld met particulier eigendom

De eigendommen van de gemeenten, die van de inrichtingen gewijd aan openbare erediensten, aan weldadigheid en onderwijs, aan kunst en wetenschap, ook al behoren deze aan de Staat, zullen worden behandeld op dezelfde voet als het particuliere eigendom.

Alle in beslagneming, vernieling of opzettelijke beschadiging van dergelijke instellingen, van geschiedkundige monumenten, van werken van kunst of wetenschap is verboden en moet strafrechtelijk worden vervolgd.

Afdeling IV - Van de onzijdigen geïnterneerde oorlogvoerenden en verpleegde gewonden

Artikel 57 - Internering troepen

De onzijdige Staat, die op zijn grondgebied troepen toelaat, tot de oorlogvoerende legers behorend, zal deze zoveel mogelijk ver van het oorlogsveld verwijderd interneren.

Hij zal ze kunnen bewaken in kampen en ze zelfs opsluiten in vestingen of in daarvoor geschikte plaatsen.

Hij zal beslissen of de officieren vrijgelaten kunnen worden, mits zich op hun erewoord verbindend het onzijdige grondgebied niet zonder machtiging te verlaten.

Artikel 58 - Levensonderhoud

Bij gebrek aan een bijzondere overeenkomst, zal de onzijdige Staat aan de opgenomenen de levensmiddelen, de kleding en de hulp verschaffen, door de menslievendheid geboden.

Bij de vrede zal vergoeding worden verstrekt van de door de internering veroorzaakte kosten.

Artikel 59 - Doortocht van gewonden en zieken in neutrale staten

De onzijdige Staat zal de doortocht over zijn grondgebied kunnen toestaan aan gewonden en zieken, tot de oorlogvoerende legers behorend, onder het voorbehoud dat de treinen, die hen zullen aanbrengen, noch oorlogspersoneel noch oorlogsmaterieel zullen vervoeren. In bovenbedoeld geval is de onzijdige Staat verplicht de terzake vereiste maatregelen van veiligheid en toezicht te nemen.

De gewonden en gevangenen die onder deze voorwaarden door een van de oorlogvoerenden op het onzijdige grondgebied zijn gebracht en tot de tegenpartij mochten behoren, zullen door de onzijdige Staat moeten worden gehouden, zo dat zij niet opnieuw kunnen deelnemen aan de krijgsverrichtingen. Deze zal dezelfde plichten hebben ten aanzien van de gewonden of zieken van het andere leger, die hem toevertrouwd mochten zijn.

Artikel 60 - Toepassing van het Verdrag van Genève

Het Verdrag van Genève is van toepassing op de zieken en gewonden, die op onzijdig grondgebied zijn geïnterneerd.