Verdrag inzake de bescherming van culturele goederen in geval van een gewapend conflict
Detail
- Plaats: Den Haag
- Aangenomen: 14-05-1954
- Inwerkingtreding: 07-08-1956
In België
- Ratificatie: 16-09-1960
- Inwerkingtreding: 16-12-1960
- Ondertekening: 14-05-1954
- Publicatie: 16-11-1960
- Geen voorbehoud of verklaring
Volgend op de ondertekening van het Roerich Pact door de Amerikaanse Staten in 1935, werd een poging ondernomen om een meer volledig verdrag uit te werken voor de bescherming van monumenten en kunstwerken in oorlogstijd. In 1939 werd een ontwerptekst uitgewerkt onder de leiding van het Internationale Musea Bureau en voorgelegd aan de Nederlandse overheid. De Tweede Wereldoorlog verhinderde verdere initiatieven.
Na de oorlog, in 1948, werd een nieuw voorstel aan de UNESCO voorgelegd door de Nederlandse overheid. De Algemene Conferentie van UNESCO besloot in 1951 een expertencomité samen te roepen om tot een verdrag te komen. Het nieuwe ontwerp werd in 1952 voor advies aan de regeringen overgemaakt.
De intergouvernementele conferentie die het verdrag en het protocol aanvaardde, vond plaats in Den Haag van 21 april tot 14 mei 1954. 56 staten waren op de conferentie aanwezig.
De verdragstekst
Hoofdstuk I - Algemene bepalingen betreffende de bescherming
Hoofdstuk II - Bijzondere bescherming
Hoofdstuk III - Vervoer van culturele goederen
Hoofdstuk IV - Het personeel
Hoofdstuk V - Het kenteken
Hoofdstuk VI - Werkingssfeer van het verdrag
Hoofdstuk VII - Uitvoering van het verdrag
Slotbepalingen
De Hoge Verdragsluitende Partijen,
Vaststellende dat culturele goederen ernstige schade hebben geleden gedurende de jongste gewapende conflicten en dat zij als gevolg van de ontwikkeling van de techniek van de oorlogvoering in steeds ernstiger mate worden bedreigd met vernietiging;
Ervan overtuigd, dat schade toegebracht aan culturele goederen, ongeacht aan welk volk zij toebehoren, schade betekent aan het culturele erfdeel van de gehele mensheid, aangezien ieder volk zijn bijdrage levert aan de wereldcultuur;
Overwegende dat de instandhouding van het culturele erfdeel van groot belang is voor alle volkeren van de wereld en dat het van belang is dit erfdeel internationaal te beschermen;
Geleid door de beginselen betreffende de bescherming van culturele goederen in geval van een gewapend conflict, vastgesteld in de Verdragen van Den Haag van 1899 en 1907 en in het Pact van Washington van 15 april 1935;
Overwegende, dat deze bescherming alleen doeltreffend kan zijn indien zowel nationaal als internationaal maatregelen worden genomen om deze bescherming in vredestijd te organiseren;
Vastbesloten alle mogelijke maatregelen te nemen ter bescherming van culturele goederen;
Hebben overeenstemming bereikt omtrent de volgende bepalingen:
Hoofdstuk I - Algemene bepalingen betreffende de bescherming
Artikel 1 - Definitie van culturele goederen
Voor de toepassing van dit Verdrag worden beschouwd als culturele goederen welke ook hun oorsprong of wie ook hun eigenaar is:
- roerende of onroerende goederen, welke van groot belang zijn voor het cultureel erfdeel van ieder volk, zoals monumenten van bouwkunst, kunst of geschiedenis, hetzij van godsdienstige, hetzij van wereldlijke aard;
- terreinen van oudheidkundig belang;
- groepen gebouwen, welke als een geheel, uit een oogpunt van geschiedenis of kunst van belang zijn;
- kunstwerken;
- handschriften, boeken en andere voorwerpen, welke uit een oogpunt van kunst, geschiedenis of oudheidkunde van belang zijn; en voorts wetenschappelijke verzamelingen en belangrijke verzamelingen boeken, archiefbescheiden of afbeeldingen van de hierboven omschreven goederen;
- gebouwen, waarvan de voornaamste en daadwerkelijke bestemming is de in alinea a bedoelde roerende culturele goederen te bewaren of ten toon te stellen, zoals musea, grote bibliotheken en archiefbewaarplaatsen, en voorts de schuilplaatsen, bestemd om in geval van een gewapend conflict bescherming te bieden aan de in alinea a bedoelde roerende culturele goederen;
- centra, welke een groot aantal culturele goederen, als bedoeld in de alinea’s a en b bevatten, welke zullen worden aangeduid met “monumentencentra”.
Artikel 2 - Bescherming van culturele goederen
Voor de toepassing van dit Verdrag omvat de bescherming van culturele goederen zowel de veiligstelling als de eerbiediging van deze goederen.
Artikel 3 - Veiligstelling van culturele goederen
De Hoge Verdragsluitende Partijen verbinden zich, door het reeds in vredestijd nemen van alle daartoe door haar geëigend geachte maatregelen, de veiligstelling van culturele goederen welke zich op haar eigen grondgebied bevinden, tegen de voorzienbare gevolgen van een gewapend conflict voor te bereiden.
Artikel 4 - Eerbiediging van culturele goederen
De Hoge Verdragsluitende Partijen verbinden zich, zowel de culturele goederen welke zich op haar eigen grondgebied bevinden, als die welke zich bevinden op het grondgebied van andere Hoge Verdragsluitende Partijen, te eerbiedigen door zich te onthouden van ieder gebruik van deze goederen en van hun onmiddellijke omgeving of van de middelen voor hun bescherming, voor doeleinden welke deze goederen aan vernietiging of beschadiging zouden kunnen blootstellen in geval van een gewapend conflict, en door zich te onthouden van iedere tegen zulke goederen gerichte vijandelijke daad.
Van de verplichtingen, omschreven in lid 1 van dit artikel, kan alleen worden afgeweken, indien een militaire noodzaak een dergelijke afwijking gebiedend vereist.
De Hoge Verdragsluitende Partijen verbinden zich bovendien iedere vorm van diefstal, plundering of ontvreemding van, en iedere daad van vandalisme gericht tegen culturele goederen te verbieden, te voorkomen en er zo nodig een eind aan te maken. Zij zullen zich ervan onthouden roerende culturele goederen welke zich bevinden op het grondgebied van een andere Hoge Verdragsluitende Partij, te vorderen.
Zij zullen zich onthouden van iedere tegen culturele goederen gerichte represaillemaatregel.
Een Hoge Verdragsluitende Partij kan zich ten aanzien van een andere Hoge Verdragsluitende Partij niet onttrekken aan de krachtens dit artikel op haar rustende verplichtingen op grond van de overweging dat deze laatste de in artikel 3 bedoelde maatregelen tot veiligstelling niet heeft toegepast.
Artikel 5 - Bezetting
De Hoge Verdragsluitende Partijen, die het grondgebied van een andere Hoge Verdragsluitende Partij geheel of gedeeltelijk bezet houden, moeten zoveel mogelijk steun verlenen aan de bevoegde nationale autoriteiten van het bezette gebied met betrekking tot de veiligstelling en instandhouding van zijn culturele goederen.
Indien het noodzakelijk mocht blijken maatregelen te nemen voor de instandhouding van in bezet gebied gelegen culturele goederen, welke als gevolg van militaire operaties zijn beschadigd, en indien de bevoegde nationale autoriteiten niet in staat mochten zijn dergelijke maatregelen te nemen, moet de bezettende mogendheid zoveel mogelijk, en in nauwe samenwerking met die autoriteiten, die maatregelen tot instandhouding nemen welke het meest noodzakelijk zijn.
Iedere Hoge Verdragsluitende Partij, welker regering door de leden van een verzetsorganisatie als hun rechtmatige regering wordt beschouwd, moet, indien dit mogelijk is, de aandacht van deze leden vestigen op de verplichting de bepalingen van het Verdrag welke betrekking hebben op de eerbiediging van culturele goederen, in acht te nemen.
Artikel 6 - Aanduiding van culturele goederen
Overeenkomstig de bepalingen van artikel 16 mogen culturele goederen worden voorzien van een kenteken teneinde de herkenning ervan te vergemakkelijken.
Artikel 7 - Maatregelen van militaire aard
De Hoge Verdragsluitende Partijen verbinden zich, reeds in vredestijd in de bij haar strijdkrachten in gebruik zijnde reglementen of instructies, bepalingen op te nemen welke tot doel hebben de naleving van dit Verdrag te verzekeren, en bij de leden van haar strijdkrachten een geest van eerbied aan te kweken voor de cultuur en de culturele goederen van alle volkeren.
De Hoge Verdragsluitende Partijen verbinden zich reeds in vredestijd bij haar strijdkrachten diensten in te stellen of deskundig personeel aan te stellen of een en ander voor te bereiden, welke diensten of welk personeel tot taak zullen hebben te zorgen voor de eerbiediging van culturele goederen en samen te werken met de burgerlijke autoriteiten welke belast zijn met de veiligstelling van deze goederen.
Hoofdstuk II - Bijzondere bescherming
Artikel 8 - Verlenen van bijzondere bescherming
Onder bijzondere bescherming kunnen worden gesteld een beperkt aantal schuilplaatsen, bestemd om bescherming te bieden aan roerende culturele goederen in geval van een gewapend conflict, monumentencentra en andere onroerende culturele goederen van zeer grote betekenis, op voorwaarde dat zij:zich bevinden op voldoende afstand van een groot industrieel centrum of van enig belangrijk militair object, dat een kwetsbaar punt vormt, zoals bijvoorbeeld een vliegveld, een radiozendstation, een inrichting werkzaam voor de nationale verdediging, een haven of een spoorwegstation van zeker belang of een belangrijke verkeers- of waterweg of spoorlijn;
niet worden gebruikt voor militaire doeleinden.
Een schuilplaats voor roerende culturele goederen kan eveneens onder bijzondere bescherming worden geplaatst, ongeacht de ligging, als zij zodanig is gebouwd, dat zij naar alle waarschijnlijkheid niet door bommen kan worden beschadigd.
Een monumentencentrum wordt geacht voor militaire doeleinden te worden gebruikt als van dit centrum gebruik wordt gemaakt voor de verplaatsing van militair personeel of materieel, zelfs in geval van doorvoer. Dit is eveneens het geval wanneer in dat centrum werkzaamheden worden verricht welke rechtstreeks verband houden met militaire operaties, de legering van militair personeel of de vervaardiging van oorlogsmaterieel.
Het bewaken van in lid 1 van dit artikel bedoelde culturele goederen door gewapende bewakers die daartoe speciaal zijn gemachtigd, of de aanwezigheid in de nabijheid van dergelijke culturele goederen van politietroepen welke normaal belast zijn met het handhaven van de openbare orde, wordt niet beschouwd als gebruik voor militaire doeleinden.
Indien een van de in lid 1 van dit artikel bedoelde culturele goederen is gelegen in de nabijheid van een belangrijk militair object zoals omschreven in dat lid, kan het niettemin onder bijzondere bescherming worden geplaatst, indien de Hoge Verdragsluitende Partij, welke het verzoek doet, zich verbindt in geval van een gewapend conflict geen gebruik van het betrokken militair object te maken en in het bijzonder, als het een haven, een station of een vliegveld betreft, het verkeer zodanig te verleggen dat van die haven en van dat station of vliegveld geen gebruik wordt gemaakt. In dat geval moet deze verlegging reeds in vredestijd worden voorbereid.
De bijzondere bescherming wordt aan culturele goederen verleend door hun inschrijving in het “Internationale Register van culturele goederen onder bijzondere bescherming”. Deze inschrijving kan slechts geschieden overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag en onder de voorwaarden neergelegd in het Reglement van Uitvoering.
Artikel 9 - Onschendbaarheid van culturele goederen onder bijzondere bescherming
De Hoge Verdragsluitende Partijen verbinden zich de onschendbaarheid van culturele goederen onder bijzondere bescherming te verzekeren door zich, van het ogenblik van inschrijving in het Internationale Register af, te onthouden van iedere tegen zodanige goederen gerichte vijandelijke daad en, behalve in de gevallen voorzien in artikel 8, lid 5, van elk gebruik van die goederen of van hun omgeving voor militaire doeleinden.
Artikel 10 - Aanduiding en controle
Gedurende een gewapend conflict moeten de culturele goederen onder bijzondere bescherming voorzien zijn van het in artikel 16 omschreven kenteken en open staan voor een internationale controle zoals voorzien in het Reglement van Uitvoering.
Artikel 11 - Opheffing van de onschendbaarheid
Indien een van de Hoge Verdragsluitende Partijen met betrekking tot een cultureel goed onder bijzondere bescherming een van de op grond van artikel 9 op haar rustende verplichtingen schendt, is de wederpartij, zolang deze schending voortduurt, ontheven van haar verplichting de onschendbaarheid van het betrokken goed te verzekeren. Nochtans zal laatstbedoelde Partij, wanneer zulks enigszins mogelijk is, te voren eisen dat binnen een redelijke termijn een einde wordt gemaakt aan de schending.
Behalve in het geval, voorzien in lid 1 van dit artikel, kan de onschendbaarheid van een cultureel goed onder bijzondere bescherming slechts worden opgeheven in uitzonderlijke gevallen van onvermijdelijke militaire noodzaak en slechts zolang deze noodzaak voortduurt. Deze noodzaak kan slechts worden vastgesteld door de bevelhebber van een formatie gelijk aan of groter dan een divisie. In alle gevallen, waarin de omstandigheden dit toelaten, zal de wederpartij tijdig van te voren in kennis worden gesteld van de beslissing, dat de onschendbaarheid wordt opgeheven.
De partij, die de onschendbaarheid opheft, dient daarvan zo spoedig mogelijk, schriftelijk en met opgave van redenen, kennis te geven aan de Commissaris-generaal voor culturele goederen bedoeld in het Reglement van Uitvoering.
Hoofdstuk III - Vervoer van culturele goederen
Artikel 12 - Vervoer onder bijzondere bescherming
Vervoer uitsluitend beperkt tot het overbrengen van culturele goederen, hetzij binnen een grondgebied, hetzij naar een ander grondgebied, kan, op verzoek van de betrokken Hoge Verdragsluitende Partij, geschieden onder bijzondere bescherming volgens de voorwaarden omschreven in het Reglement van Uitvoering.
Vervoer onder bijzondere bescherming vindt plaats onder het internationaal toezicht voorzien in het Reglement van Uitvoering. Het transport zal voorzien zijn van het in artikel 16 omschreven kenteken.
De Hoge Verdragsluitende Partijen zullen zich onthouden van iedere vijandelijke daad gericht tegen een transport onder bijzondere bescherming.
Artikel 13 - Vervoer in spoedeisende gevallen
Indien een Hoge Verdragsluitende Partij van oordeel is, dat de veiligheid van bepaalde culturele goederen vereist dat zij naar elders worden overgebracht en dat de noodzaak hiervan zo dringend is, dat de in artikel 12 voorgeschreven procedure niet kan worden gevolgd, in het bijzonder in het begin van een gewapend conflict, mag het transport worden voorzien van het in artikel 16 omschreven kenteken, tenzij een aanvraag tot het verlenen van onschendbaarheid bedoeld in artikel 12 is ingediend en deze aanvraag is geweigerd. Voor zover mogelijk moet van het transport kennis worden gegeven aan de wederpartijen. Niettemin mag een transport van culturele goederen naar het grondgebied van een ander land niet voorzien zijn van het kenteken, tenzij de onschendbaarheid aan dit transport uitdrukkelijk is verleend.
De Hoge Verdragsluitende Partijen zullen zoveel mogelijk de noodzakelijke voorzorgsmaatregelen treffen teneinde de in lid 1 van dit artikel bedoelde transporten, welke voorzien zijn van het kenteken, te beveiligen tegen daartegen gerichte vijandelijke daden.
Artikel 14 - Onschendbaarheid met betrekking tot inbeslagneming, buitmaking en verbeurdverklaring
Onschendbaarheid met betrekking tot inbeslagneming, buitmaking en verbeurdverklaring wordt verleend aan:culturele goederen, die de bescherming genieten bedoeld in artikel 12 of die bedoeld in artikel 13; vervoermiddelen uitsluitend bestemd voor het overbrengen van die goederen.
Het bepaalde in dit artikel beperkt op geen enkele wijze het recht van inspectie en visitatie.
Hoofdstuk IV - Het personeel
Artikel 15 - Personeel
Personeel belast met de bescherming van culturele goederen moet, voorzover dit verenigbaar is met de eisen welke de veiligheid stelt, worden geëerbiedigd in het belang van die goederen en moet, indien het in handen van de wederpartij valt, zijn functie kunnen blijven uitoefenen, in alle gevallen, waarin de culturele goederen waarvoor het verantwoordelijk is, eveneens in handen van de wederpartij zijn gevallen.
Hoofdstuk V - Het kenteken
Artikel 16 - Kenteken van het Verdrag
Het kenteken van het Verdrag bestaat uit een schild, puntig aan de onderzijde, schuin gevierendeeld in koningsblauw en wit (een schild gevormd door een koningsblauw vierkant, waarvan een van de hoeken de punt van het schild vormt en door een koningsblauwe driehoek boven het vierkant, zodanig dat aan beide zijden een witte driehoek overblijft).
Het kenteken wordt gebruikt in enkelvoud of driemaal herhaald in driehoekige vorm (één schild aan de onderzijde) overeenkomstig de bepalingen van artikel 17.
Artikel 17 - Gebruik van het kenteken
Het kenteken, driemaal herhaald, mag slechts gebruikt worden voor:
- onroerende culturele goederen onder bijzondere bescherming;
- het vervoer van culturele goederen overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 12 en 13;
noodschuilplaatsen overeenkomstig de bepalingen van het Reglement van Uitvoering.
Het kenteken mag enkelvoudig slechts worden gebruikt voor:
- culturele goederen die niet onder bijzondere bescherming zijn geplaatst;
- personen belast met het toezicht overeenkomstig het Reglement van uitvoering;
- het personeel belast met de bescherming van culturele goederen;
- de identiteitskaarten bedoeld in het Reglement van Uitvoering.
Tijdens een gewapend conflict is het verboden het kenteken te gebruiken in andere gevallen dan die, vermeld in de voorgaande leden van dit artikel, en is het eveneens verboden om, voor welk doel ook, een teken te gebruiken dat op het kenteken lijkt.
Het kenteken mag niet worden geplaatst op een onroerend cultureel goed tenzij terzelfder tijd een machtiging is aangebracht, behoorlijk gedateerd en ondertekend door de bevoegde autoriteit van de Hoge Verdragsluitende Partij.
Hoofdstuk VI - Werkingssfeer van het verdrag
Artikel 18 - Toepassing van het verdrag
Behalve voor wat betreft de bepalingen, die reeds in vredestijd van kracht zijn, zal dit verdrag van toepassing zijn ingeval een verklaarde oorlog of enig ander gewapend conflict, dat mocht ontstaan tussen twee of meer van de Hoge Verdragsluitende Partijen, zelfs indien de staat van oorlog door een of meer van deze partijen niet wordt erkend.
Het verdrag zal eveneens van toepassing zijn in alle gevallen van gehele of gedeeltelijke bezetting van het grondgebied van een Hoge Verdragsluitende Partij, zelfs indien die bezetting geen gewapende tegenstand ontmoet.
Indien een van de bij het conflict betrokken mogendheden geen partij is bij dit Verdrag, zullen de mogendheden die wel partij zijn bij dit verdrag, er nochtans door gebonden blijven wat haar onderlinge betrekkingen betreft. Zij zullen bovendien door dit verdrag gebonden zijn ten aanzien van de bovenbedoelde mogendheid indien deze heeft verklaard de bepalingen van dit verdrag te aanvaarden en zolang deze die bepalingen toepast.
Artikel 19 - Conflicten van niet-internationale aard
Ingeval een gewapend conflict, dat niet van internationale aard is en dat ontstaat op het grondgebied van een van de Hoge Verdragsluitende Partijen, zal elk van de partijen bij het conflict gehouden zijn ten minste de bepalingen van dit verdrag welke betrekking hebben op de eerbiediging van culturele goederen, toe te passen.
De partijen bij het conflict moeten trachten door middel van bijzondere overeenkomsten alle andere of een deel van de andere bepalingen van dit verdrag van kracht te doen worden.
De Organisatie van de Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur kan haar diensten aanbieden aan de Partijen bij het conflict.
De toepassing van de voorgaande bepalingen zal niet van invloed zijn op de rechtspositie van de Partijen bij het conflict.
Hoofdstuk VII - Uitvoering van het verdrag
Artikel 20 - Reglement van Uitvoering
De wijze van uitvoering van dit verdrag is vastgelegd in het Reglement van Uitvoering dat er een integrerend deel van uitmaakt.
Artikel 21 - Beschermende Mogendheden
Dit Verdrag en het Reglement van Uitvoering zullen worden toegepast met de medewerking van de beschermende Mogendheden, die belast zijn met de behartiging van de belangen van de Partijen bij het conflict.
Artikel 22 - Verzoeningsprocedure
De beschermende Mogendheden zullen haar goede diensten verlenen in alle gevallen waarin zij dit wenselijk achten in het belang van de culturele goederen, in het bijzonder wanneer er verschil van mening is tussen de partijen bij het conflict, met betrekking tot de toepassing of de uitlegging van de bepalingen van dit Verdrag of het Reglement van uitvoering.
Te dien einde kan elk van de beschermende Mogendheden op uitnodiging van een Partij, van de Directeur-generaal van de Organisatie van de Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur, of uit eigen beweging aan de partijen bij het conflict een bijeenkomst van haar vertegenwoordigers voorstellen en in het bijzonder van de autoriteiten belast met de bescherming van culturele goederen, zo nodig op daartoe geschikt neutraal grondgebied. De partijen bij het conflict zijn gehouden gevolg te geven aan de haar gedane voorstellen tot het houden van een bijeenkomst. De beschermende Mogendheden zullen aan de partijen bij het conflict een voorstel ter goedkeuring voorleggen betreffende een persoon, behorende tot een neutrale mogendheid, of een persoon voorgesteld door de Directeur-generaal van de Organisatie van de Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur, die uitgenodigd zal worden aan deze bijeenkomst deel te nemen in de hoedanigheid van voorzitter.
Artikel 23 - Medewerking van UNESCO
De Hoge Verdragsluitende Partijen kunnen een beroep doen op de technische medewerking van de Organisatie van de Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur met betrekking tot het organiseren van de bescherming van haar culturele goederen of met betrekking tot ieder ander probleem, voortvloeiend uit de toepassing van dit Verdrag en van het Reglement van Uitvoering. De Organisatie zal haar medewerking verlenen binnen de grenzen van haar programma en van haar mogelijkheden.
De Organisatie is bevoegd uit eigen beweging voorstellen op dit gebied te doen aan de Hoge Verdragsluitende Partijen
Artikel 24 - Bijzondere overeenkomsten
De Hoge Verdragsluitende Partijen kunnen bijzondere overeenkomsten sluiten betreffende alle zaken, waaromtrent het haar wenselijk voorkomt afzonderlijke voorzieningen te treffen.
Er mag geen bijzondere overeenkomst worden gesloten waarbij de door deze overeenkomst aan culturele goederen en aan het personeel belast met hun bescherming toegekende bescherming wordt verminderd.
Artikel 25 - Verspreiding van de tekst van het Verdrag
De Hoge Verdragsluitende Partijen verbinden zich, zowel in vredestijd als tijdens een gewapend conflict, in haar onderscheidene landen een zo groot mogelijke bekendheid te geven aan de tekst van dit Verdrag en aan het Reglement van Uitvoering. Zij verbinden zich in het bijzonder de studie ervan op te nemen in haar programma’s van militaire en, indien mogelijk, burgerlijke opleiding, zodanig dat de beginselen ervan ter kennis worden gebracht van de gehele bevolking, in het bijzonder van de strijdkrachten en van het personeel belast met de bescherming van culturele goederen.
Artikel 26 - Vertalingen en rapporten
De Hoge Verdragsluitende Partijen zullen elkaar door bemiddeling van de Directeur-generaal van de Organisatie van de Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur de officiële vertalingen van dit Verdrag en van het Reglement van Uitvoering doen toekomen.
Bovendien zullen zij ten minste iedere vier jaar aan de Directeur-generaal een rapport doen toekomen, dat alle inlichtingen bevat, welke zij geschikt achten, betreffende de maatregelen, die door haar onderscheidene administraties zijn genomen of worden voorbereid of overwogen ter uitvoering van dit Verdrag en van het Reglement van Uitvoering.
Artikel 27 - Vergaderingen
De Directeur-generaal van de Organisatie van de Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur kan met toestemming van de Uitvoerende Raad vergaderingen van vertegenwoordigers van de Hoge Verdragsluitende Partijen bijeenroepen. Hij is verplicht dit te doen, indien ten minste een vijfde van de Hoge Verdragsluitende Partijen dit verzoekt.
Onverminderd alle andere functies die aan de vergadering zijn opgedragen door dit Verdrag of door het Reglement van Uitvoering, heeft zij tot taak de problemen die betrekking hebben op de toepassing van het Verdrag en het Reglement van Uitvoering te bestuderen en daaromtrent aanbevelingen te doen.
Indien de meerderheid van de Hoge Verdragsluitende Partijen is vertegenwoordigd, kan de vergadering bovendien overgaan tot een herziening van het Verdrag en van het Reglement van Uitvoering, overeenkomstig de bepalingen van artikel 39.
Artikel 28 - Sancties
De Hoge Verdragsluitende Partijen verbinden zich, binnen het kader van haar strafrechtpleging, alle noodzakelijke maatregelen te nemen teneinde te bereiken, dat de personen, onverschillig hun nationaliteit, die dit Verdrag schenden of opdracht geven het te schenden, zullen worden vervolgd en strafrechtelijk of disciplinair gestraft.
Slotbepalingen
Artikel 29 - Talen
Dit Verdrag is opgesteld in het Engels, Frans, Russisch en Spaans, zijnde de vier teksten gelijkelijk authentiek.
De Organisatie van de Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur zal vertalingen doen vervaardigen in de andere officiële talen van haar Algemene Conferentie.
Artikel 30 - Ondertekening
Dit Verdrag zal de datum dragen van 14 mei 1954 en zal tot 31 december 1954 ter ondertekening opengesteld blijven voor alle Staten, die uitgenodigd zijn tot de Conferentie, welke van 21 april 1954 tot 14 mei 1954 te Den Haag is gehouden.
Artikel 31 - Bekrachtiging
Dit Verdrag zal worden bekrachtigd door de ondertekenende Staten overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke procedures.
De akten van bekrachtiging zullen worden neergelegd bij de Directeur-generaal van de Organisatie van de Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur.
Artikel 32 - Toetreding
Van de dag van zijn inwerkingtreding af zal dit Verdrag ter toetreding opengesteld blijven zowel voor alle in artikel 30 bedoelde Staten, die het niet ondertekend hebben, als voor iedere andere Staat, die tot toetreding wordt uitgenodigd door de Uitvoerende Raad van de Organisatie van de Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur. Toetreding vindt plaats door neerlegging van een akte van toetreding bij de Directeur-generaal van de Organisatie van de Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur.
Artikel 33 - Inwerkingtreding
Dit Verdrag treedt in werking drie maanden nadat vijf akten van bekrachtiging zijn neergelegd.
Daarna treedt dit Verdrag ten aan zien van iedere Hoge Verdragsluitende Partij in werking, drie maanden na de neerlegging van haar akte van bekrachtiging of toetreding.
De in artikelen 18 en 19 bedoelde omstandigheden zullen de door de Partijen bij het conflict voor of na het begin van de vijandelijkheden of van de bezetting neergelegde akten van bekrachtiging of toetreding onmiddellijk van kracht doen worden. In die gevallen zal de Directeur-generaal van de Organisatie van de Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur langs de snelste weg de mededelingen doen bedoeld in artikel 38.
Artikel 34 - Toepassing
Iedere Staat, die Partij is bij dit Verdrag op de dag van zijn inwerkingtreding, neemt alle maatregelen welke nodig zijn voor het daadwerkelijk toepassen van het Verdrag binnen een tijdsverloop van zes maanden na die inwerkingtreding.
Dit tijdsverloop bedraagt zes maanden, te rekenen van de datum van neerlegging van de akte van bekrachtiging of toetreding, voor iedere Staat die zijn akte van bekrachtiging of toetreding neerlegt na de dag van inwerkingtreding van het Verdrag.
Artikel 35 - Territoriale uitbreiding van de werkingssfeer van het Verdrag
Iedere Hoge Verdragsluitende Partij kan ten tijde van de bekrachtiging of toetreding, of op ieder later tijdstip, door een mededeling gericht aan de Directeur-generaal van de Organisatie van de Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur, verklaren dat dit Verdrag mede van toepassing zal zijn op alle of sommige gebieden voor wiens internationale betrekkingen zij verantwoordelijk is. Deze mededeling wordt van kracht drie maanden na de dag van ontvangst.
Artikel 36 - Verhouding tot vroegere Verdragen
In de betrekkingen tussen de Mogendheden die gebonden zijn door de Verdragen van Den Haag nopens de wetten en gebruiken van de oorlog te land (IV) en nopens het bombardement door een scheepsmacht in tijd van oorlog (IX), hetzij die van 29 juli 1899 of die van 18 oktober 1907, en die Partij zijn bij het onderhavige Verdrag, zal dit laatstgenoemde Verdrag het bovenvermelde Verdrag (IV) en het Reglement als bijlage gehecht aan het bovengenoemd Verdrag (IV), aanvullen en zal het teken bedoeld in artikel 5 van het bovenvermelde Verdrag (IX) worden vervangen door het kenteken, bedoeld in artikel 16 van dit Verdrag, voor de gevallen, waarin dit en zijn Reglement van Uitvoering het gebruiken van dit kenteken regelen.
In de betrekkingen tussen de Mogendheden, die gebonden zijn door het Pact van Washington van 15 april 1935 voor de bescherming van inrichtingen van kunst of wetenschap en van monumenten van geschiedenis (Pact Roerich) en die Partij zijn bij dit Verdrag, zal dit laatste het Pact Roerich aanvullen en zal de onderscheidingsvlag, bedoeld in artikel III van het Pact, worden vervangen door het kenteken bedoeld in artikel 16 van dit Verdrag voor de gevallen, waarin dit en zijn Reglement van Uitvoering het gebruiken van dit kenteken regelen.
Artikel 37 - Opzegging
Ieder van de Hoge Verdragsluitende Partijen heeft de bevoegdheid dit Verdrag op te zeggen voor zichzelf of voor ieder gebied voor welks internationale betrekkingen zij verantwoordelijk is.
De opzegging wordt meegedeeld door middel van een schriftelijke akte, welke wordt neergelegd bij de Directeur-generaal van de Organisatie van de Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur.
De opzegging wordt van kracht een jaar na de ontvangst van de akte van opzegging. Indien echter de opzeggende Partij op het ogenblik, dat deze termijn van een jaar afloopt, betrokken is bij een gewapend conflict, heeft de opzegging geen gevolg zolang de vijandelijkheden niet zijn beëindigd en in geen geval zolang de terugvoering van culturele goederen naar het gebied van herkomst niet is voltooid.
Artikel 38 - Kennisgevingen
De Directeur-generaal van de Organisatie van de Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur zal zowel de Staten bedoeld in de artikelen 30 en 32, als de Verenigde Naties, in kennis stellen van de neerlegging van alle akten van bekrachtiging, toetreding of aanvaarding, bedoeld in de artikelen 31, 32 en 39, evenals van de mededelingen en opzeggingen, bedoeld in de artikelen 35, 37 en 39.
Artikel 39 - Herziening van het Verdrag en van zijn Reglement van uitvoering
Ieder van de Hoge Verdragsluitende Partijen kan wijzigingen voorstellen in de tekst van dit Verdrag en zijn Reglement van uitvoering. De tekst van elke voorgestelde wijziging wordt meegedeeld aan de Directeur-generaal van de Organisatie van de Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur, die de tekst zal meedelen aan alle Hoge Verdragsluitende Partijen, aan wie hij tegelijkertijd zal vragen binnen vier maanden te doen weten:
- of zij wensen dat een conferentie wordt bijeengeroepen om de voorgestelde wijziging te bestuderen;
- of zij van mening zijn dat de voorgestelde wijziging moet worden aanvaard zonder dat een conferentie bijeen wordt geroepen;
- of zij van mening zijn dat de voorgestelde wijziging moet worden verworpen zonder dat een conferentie bijeen wordt geroepen.
De Directeur-generaal zal de krachtens lid 1 van dit artikel ontvangen antwoorden aan alle Hoge Verdragsluitende Partijen doorgeven.
Indien alle Hoge Verdragsluitende Partijen, die haar oordeel binnen de voorgeschreven termijn, overeenkomstig lid 1, b) van dit artikel, ter kennis hebben gebracht van de Directeur-generaal van de Organisatie van de Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur, de Directeur-generaal meedelen dat zij van mening zijn, dat de wijziging moet worden aanvaard zonder dat een conferentie bijeen wordt geroepen, zal de Directeur-generaal overeenkomstig artikel 38 mededeling doen van haar beslissing. De wijziging zal voor alle Hoge Verdragsluitende Partijen van kracht worden na een termijn van 90 dagen te rekenen van die kennisgeving.
De Directeur-generaal roept een conferentie van de Hoge Verdragsluitende Partijen bijeen ter bestudering van de voorgestelde wijziging, indien hem dit wordt verzocht door meer dan een derde van de Hoge Verdragsluitende Partijen.
De wijzigingen van dit Verdrag of van het Reglement van Uitvoering, waarvoor de in het vorige lid bedoelde procedure wordt gevolgd, worden pas van kracht nadat zij met eenparigheid van stemmen zijn aanvaard door de Hoge Verdragsluitende Partijen welke ter conferentie zijn vertegenwoordigd en indien zij zijn aanvaard door ieder van de Hoge Verdragsluitende Partijen.
De aanvaarding door de Hoge Verdragsluitende Partijen van de wijzigingen van het Verdrag of van het Reglement van Uitvoering, welke zijn aangenomen door de conferentie, bedoeld in de leden 4 en 5, geschiedt door de neerlegging van een officiële akte bij de Directeur-generaal van de Organisatie van de Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur.
Na het van kracht worden van wijzigingen van dit Verdrag of van het Reglement van Uitvoering kan alleen bekrachtiging van, of toetreding tot, de aldus gewijzigde tekst van het Verdrag of van het Reglement van uitvoering plaats vinden.
Artikel 40 - Registratie
Overeenkomstig artikel 102 van het Handvest van de Verenigde Naties zal dit Verdrag worden geregistreerd bij het Secretariaat van de Verenigde Naties op verzoek van de Directeur-generaal van de Organisatie van de Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur.
Ten blijke waarvan de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.
Gedaan te Den Haag, de veertiende mei 1954, in een enkel exemplaar, dat zal worden neergelegd in het archief van de Organisatie van de Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur en waarvan voor eensluidend gewaarmerkte afschriften zullen worden verstrekt aan alle Staten, bedoeld in de artikelen 30 en 32, alsmede aan de Verenigde Naties.