Verklaring houdende zekere bepalingen van het zeerecht in tijd van oorlog

Detail

  • Plaats: Parijs
  • Aangenomen: 16-04-1986
  • Inwerkingtreding: 16-04-1986

In België

  • Ratificatie: 16-05-1986
  • Inwerkingtreding: 16-04-1986
  • Ondertekening: 01-01-1970
  • Publicatie: 16-05-1986
  • Geen voorbehoud of verklaring

Bij het afsluiten van het Verdrag van Parijs op 30 maart 1856, dat een einde maakte aan de Krimoorlog (1853-1856), tekenden de gevolmachtigden ook deze verklaring. Zij is het resultaat van een modus vivendi tussen Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk in 1854, die oorspronkelijk bedoeld was voor de Krimoorlog. Beide partijen kwamen overeen dat zij geen vijandelijke goederen zouden aanslaan op neutrale schepen, evenmin als neutrale goederen op vijandelijke schepen. De strijdende partijen verklaarden bovendien dat zij geen beslagbrieven zouden uitvaardigen.

De verklaring van Parijs bevestigt deze regels en voegt er het principe aan toe dat blokkades, om bindend te zijn, ook effectief moeten zijn. Praktisch alle staten traden de verklaring bij. De Verenigde Staten, die een volledige vrijstelling van inbeslagname op zee voor privé-goederen op het oog hadden, onthielden hun formele aanvaarding omdat hun amendement niet door alle staten werd aanvaard. Nochtans verklaarden de Verenigde Staten bij het begin van de Burgeroorlog in 1861 dat zij de principes van de verklaring zouden respecteren voor de duur van de vijandelijkheden.

In 1898, tijdens de oorlog tegen Spanje, bevestigde de regering van de Verenigde Staten eveneens dat ze zich zou houden aan de bepalingen van de Verklaring gedurende de vijandelijkheden.

De regels van de Verklaring werden later beschouwd als een deel van het algemeen internationaal recht en zelfs de Verenigde Staten, die er formeel geen partij bij zijn, respecteren de bepalingen ervan.

De verdragstekst

 
De Gevolmachtigden, die het Verdrag van Parijs van 30 maart 1856 hebben ondertekend, in vergadering verenigd;

Overwegend:

  • Dat het zeerecht in tijd van oorlog lange tijd het onderwerp is geweest van betreurenswaardige geschillen;
  • Dat de onzekerheid van het recht en de plichten dienaangaande, tussen de onzijdigen en de oorlogvoerenden, tot verschil in opvatting aanleiding geven, dat ernstige moeilijkheden en zelfs botsingen kan doen ontstaan;
  • Dat er dus een voordeel in gelegen is, omtrent zulk een belangrijk punt eenvormige grondbeginselen vast te stellen;
  • Dat de gevolmachtigden, op het Congres van Parijs verenigd, niet beter aan de bedoelingen van hun regeringen kunnen beantwoorden, dan door te trachten vaste beginselen in de internationale betrekkingen daaromtrent in te voeren.

Voorzien van voldoende volmachten, zijn voormelde Gevolmachtigden overeengekomen zich te verstaan nopens de middelen om dat doel te bereiken en, het eens geworden zijnde, hebben zij de hier navolgende plechtige Verklaring opgemaakt:

  1. 1ste De kaapvaart is en blijft afgeschaft;
  2. 2de De onzijdige vlag dekt de vijandelijke lading, met uitzondering van oorlogscontrabande;
  3. 3de De onzijdige lading mag, met uitzondering van oorlogscontrabande, onder vijandelijke vlag niet in beslag genomen worden;
  4. 4de De blokkade moet, om rechtsverbindend te zijn, effectief wezen; dat wil zeggen: door een voldoende macht gehandhaafd, om de nadering van het vijandelijke kustgebied inderdaad te beletten.

De Regeringen van de ondergetekende Gevolmachtigden verbinden er zich toe deze Verklaring ter kennis te brengen van de Staten, die niet geroepen zijn geweest aan het Congres van Parijs deel te nemen  en hen uit te nodigen daarbij toe te treden.

Overtuigd dat de grondbeginselen, die zij aankondigen, niet anders dan met dankbaarheid door de gehele wereld kunnen worden ontvangen, twijfelen de ondertekenende Gevolmachtigden er niet aan, dat de pogingen van hun regeringen, om de aanneming daarvan algemeen te maken, met goede uitslag bekroond  zullen worden.

De Verklaring is en zal niet verplichtend zijn dan voor de Mogendheden, die zijn toegetreden, of dit nog zullen doen.

Gedaan te Parijs, op 16 april 1856.

De ondertekenende Mogendheden van de Verklaring van 16 april hebben ze aan de Staten genotificeerd, die niet aan het Congres van Parijs hebben deelgenomen, en hebben, deze laatsten uitnodigend ermee in te stemmen, verklaard, dat zij geen begrensde toetreding konden toelaten, die niet de beginselen door henzelf aangenomen in hun geheel zou vatten