Oorlogsmisdaden

Oorlogsmisdaden, ook wel ernstige inbreuken genoemd, zijn de meest zware schendingen van het internationaal humanitair recht (IHR). Het betreft daden die uitgeschreven staan in de statuten van het Internationaal Militair Tribunaal van Nürnberg, in de Verdragen van Genève en de Aanvullende Protocollen, in de Statuten van de Internationale Straftribunalen van voormalig Joegoslavië en Rwanda en in het Statuut van het Internationaal Strafhof. 

Voorbeelden van oorlogsmisdaden

De volgende feiten staan vermeld als oorlogsmisdaden:

  • opzettelijke doodslag (van beschermde personen onder het IHR: bijvoorbeeld gewonden en zieke strijders, krijgsgevangenen, burgers)
  • foltering en onmenselijke handelingen tegenover beschermde personen
  • opzettelijk ernstig lijden veroorzaken of een ernstige aanslag plegen op de fysieke integriteit of gezondheid van een persoon
  • aanslagen op de burgerbevolking
  • onwettige deportatie of transfer
  • gebruik van verboden wapens of verboden methoden van oorlogsvoering
  • ...

Bestraffing door staten

Zowel de Verdragen van Genève, het Eerste Aanvullende Protocol als het internationaal gewoonterecht bepaalt duidelijk dat ernstige inbreuken bestraft moeten worden. Staten moeten de nodige strafwetgeving invoeren om de personen verantwoordelijk voor ernstige schendingen te sanctioneren. Staten hebben niet enkel de verplichting om deze personen op te sporen en voor hun eigen rechtbanken te brengen, ze zijn ook verplicht tot de uitlevering van oorlogsmisdadigers aan een andere staat voor berechting.

Universele jurisdictie

In het algemeen heeft de strafwetgeving van een staat enkel betrekking op daden die op zijn grondgebied of door zijn onderdanen gepleegd zijn. Het IHR gaat echter verder. Staten moeten alle personen die ernstige inbreuken plegen, opsporen en sanctioneren, ongeacht de nationaliteit van de schuldige of de plaats van de inbreuk. Dit principe van universele jurisdictie is essentieel om een doeltreffende vervolging van ernstige inbreuken te waarborgen.

Bestraffing door Internationaal Strafhof

Niettegenstaande de uitdrukkelijke verplichting voor staten om oorlogsmisdaden te bestraffen, bleef de concrete uitvoering in de praktijk lange tijd dode letter. De oprichting van twee internationale tribunalen (voor het voormalige Joegoslavië en Rwanda) om bepaalde misdaden - waaronder oorlogsmisdaden - te berechten, bracht de bestraffing van oorlogsmisdaden in een stroomversnelling. Na de oprichting van de twee ad hoc tribunalen, werd in 1998 het Statuut van Rome aanvaard voor de oprichting van een permanent Internationaal Strafhof. Wanneer staten in gebreke blijven om hun verplichting inzake de bestraffing van oorlogsmisdaden na te komen, kan het Internationaal Strafhof deze bevoegdheid overnemen.

Relevante bepalingen

GC art.50; GC II art.51, art.130; GC IV art.147; AP I art.85; ICC Statuut art.8.