Verbod op onnodig leed
Het internationaal humanitair recht (IHR) kent een aantal basisprincipes die de kern uitmaken van de bescherming geboden door het IHR. De beginselen van onderscheid, proportionaliteit en voorzorg beschermen burgers tegen de effecten van een gewapend conflict. Het verbod op het veroorzaken van onnodig leed beschermt de militairen en andere legitieme voorwerpen tegen de gevolgen van een aanval.
Het gebruik van middelen en methoden van oorlogsvoering die onnodig leed veroorzaken zijn verboden. Dit principe werd voor de eerste keer gecodificeerd in de Verklaring van Sint Petersburg (1868) en werd later herhaald in de Verdragen van Den Haag (1899, 1907). Het werd ook opgenomen in artikel 35 van het Eerste Aanvullende Protocol bij de Verdragen van Genève van 1949.
Hoewel de regel algemeen aanvaard wordt, bestaat er discussie over de manier om objectief vast te stellen of een wapen onnodig leed veroorzaakt. Staten verwijzen naar de balans tussen het militair voordeel dat men behaalt en het leed dat men veroorzaakt. Sommige staten verwijzen ook naar het al dan niet voorhanden zijn van alternatieve middelen en methoden van oorlogsvoering als element om mee te nemen in de balansoefening. Het Internationaal Gerechtshof definieert onnodig leed als ‘leed dat groter is dan dat onvermijdelijk om het beoogde legitiem militair voordeel te behalen’ (ICJ, Legality of the Threat or Use of Nuclear Weapons, Advisory Opinion, 1996).