Afbeeldingen van gevangenen in de media
Het internationaal humanitair recht (IHR) biedt tijdens gewapende conflicten bescherming aan personen die niet of niet langer aan de vijandelijkheden deelnemen. Personen in de handen van de tegenpartij, zoals gevangengenomen strijders en burgers in bezette gebieden, zijn extra kwetsbaar en hebben nood aan een bijzondere bescherming tegen de willekeur van de tegenpartij.
Bescherming tegen publieke nieuwsgierigheid
Krijgsgevangenen en burgerlijke gevangenen moeten op elk moment menselijk worden behandeld. Ze hebben onder alle omstandigheden recht op eerbied voor hun persoon. Daarnaast moeten ze altijd worden beschermd tegen gewelddaden of intimidatie, maar ook tegen beledigingen en de nieuwsgierigheid van het publiek.
In recente conflicten rees herhaaldelijk de vraag of het afbeelden van krijgsgevangenen en/of gedetineerde burgers in de media niet strijdig is met deze bepaling van de Verdragen van Genève.
Strijdig met het IHR
De Verdragen van 1949 geven hierover geen bijkomende duiding. Het verbod op het blootstellen van gevangenen aan beledigingen en de nieuwsgierigheid van het publiek moet worden bekeken in het licht van de moderne communicatietechnologie.
Gevangenen afbeelden in de media kan als een bewijs dienen dat gevangenen nog in leven zijn en een aanwijzing geven over hun behandeling. Anderzijds mag niet uit het oog worden verloren dat dergelijke afbeeldingen vernederend kunnen zijn voor de gevangenen, hun families in gevaar kunnen brengen of zelfs hun terugkeer naar hun land uiteindelijk kunnen bemoeilijken.
De verspreiding van foto’s met als enig doel de publieke nieuwsgierigheid te bevredigen of de persoonlijke waardigheid van gevangenen te ondermijnen, is strijdig met het IHR.
Relevante bepalingen
GCIII art. 13; GC IV art. 27