Gijzelneming

Het Internationaal Verdrag tegen het nemen van gijzelaars van 1979 definieert gijzeling als volgt: “het overmeesteren of van zijn vrijheid beroven van een andere persoon en dreigen deze te doden, te verwonden of zijn vrijheid te ontnemen teneinde een derde (te weten een staat, een internationale intergouvernementele organisatie, een natuurlijke persoon of een rechtspersoon, dan wel een groep personen) te dwingen een handeling te verrichten of zich te onthouden van het verrichten daarvan als al dan niet uitdrukkelijke voorwaarde voor de vrijlating van de gijzelaar”.

Intentie

Gijzelneming onderscheidt zich van gevangenhouding als juridische of administratieve maatregel door de specifieke intentie van de daad.

Oorlogsmisdaad

Het internationaal humanitair recht (IHR) verbiedt het nemen van gijzelaars, zowel in internationale als in niet-internationale gewapende conflicten. Dit verbod geldt als een gewoonterechtelijke verplichting. Het nemen van gijzelaars wordt beoordeeld als een oorlogsmisdaad, zowel in de Verdragen van Genève en hun Aanvullende Protocollen als door het Internationaal Strafhof.

Internationaal Strafhof

Het Internationaal Strafhof definieert ‘gijzeling’ op dezelfde wijze als het internationaal Verdrag tegen het nemen van gijzelaars. Gijzelneming wordt meestal met het vasthouden van burgers geassocieerd. Desondanks aanvaardt het Internationaal Strafhof dat het verbod ten aanzien van alle beschermde personen onder het IHR geldt. Dus ook voor gevangengenomen strijders.

Relevante bepalingen

ICC Statuut art.8(2)(a)(viii), art.8(2)(c)(iii); GC IV art.147; GC gemeenschappelijk artikel III (1)(d); AP I art.75(2)(c); AP II art.4 (2)(c); CIHIL studie regel 100