Foltering

Het internationaal humanitair recht (IHR) verbiedt nadrukkelijk de foltering of onmenselijke of onterende behandelingen van personen. Dit staat expliciet vermeld op verschillende plaatsen in de Verdragen van Genève. Daarnaast staan er in  de verdragen  maatregelen gericht op de preventie van foltering. Staten moeten bijvoorbeeld het Internationale Rode Kruiscomité (ICRC) altijd toegang verlenen tot beschermde personen, zodat het ICRC hun situatie kan evalueren.

Definitie

De Verdragen van Genève en de Aanvullende Protocollen geven geen definitie voor foltering. Het IHR verbiedt foltering ongeacht het doel waarvoor men de techniek gebruikt. Men geeft dus een ruime invulling aan het verbod.

Onder het Verdrag tegen marteling en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (het ‘Folterverdrag’) van 1984 bestaan er andere regels. De dader moet bijvoorbeeld in een officiële capaciteit handelen, of de handeling van de dader moet een specifiek doel dienen, bijvoorbeeld om informatie los te krijgen, als bestraffing of als intimidatie.

In vergelijking met het folterverdrag geldt er in het IHR een algemeen verbod tegen foltering dat niet beperkt wordt met vereisten gebonden aan de handeling.

Relevante bepalingen

ICC statuut art.8 (2)(a)(ii), 8(2)(b)(xxi), art.8(2)(c)(i) en (ii); GC I art.50; GC II art.51; GC III art.130; GC IV art.147; AP I art.75(2)(b), art.85 (4)(c); CIHIL studie regel 89,90 en 91; GC I-IV gemeenschappelijk artikel 3(1)(a)